Tag: Indië

De bevrijding

rotterdam

Zij lag op een dunne matras op de grond. Een bed kon ze niet meer in slapen. Dat kwam door Indië. Eigenlijk kon zij helemaal niet meer slapen. Wanneer zij haar ogen dicht deed kreeg zij koorts, buikpijn en rook zij de stinkende asem van de mannen die haar vernederden, schopten, sloegen en verkrachten. Iedere nacht opnieuw werd haar onschuld haar afgenomen, iedere nacht opnieuw werd haar leven vernield en de weg naar haar toekomst afgesloten. Dus hield zij de ogen zo lang als mogelijk open, probeerde zij te luisteren naar de geluiden uit de straat of prevelde zij kinderliedjes in een wanhopige poging het schreeuwen in haar hoofd te overstemmen. Wanneer de ochtend kwam voerde zij de stadsduiven, dronk water en at een snee brood. Als het niet echt nodig was de deur uit te gaan bleef zij binnen. De gordijnen dicht, de deur op slot. Haar leven was ondragelijk en haar leed ondeelbaar. Haar eenzaamheid was geen keuze, het was haar lot.
Op een avond kwam de koorts niet meer, kwamen de mannen niet en voelde zij de pijn niet meer omdat het leven haar definitief losgelaten had. Zij stierf niet, zij werd bevrijd.
Het zou tien jaar duren voor zij gevonden werd.

Het bonbondoosje van mijn oma II

Mijn Oma was van bloede 100% Europees. Mijn opa niet, die was een ratjetoe van kleuren en smaken. In karakter was mijn opa 100% Nederlands en mijn oma een Indisch meisje. Mijn oma kende het pasarmaleis beter dan mijn opa, mijn oma kon Indisch koken en snapte veel beter hoe de verhoudingen met allerlei bevolkingsgroepen in elkaar zaten. Mijn opa moest er, gezien zijn kleur, moeite voor doen om niet als een ‘Indische jongen’ beoordeeld te worden. Dat was toen nog een vloek en geen geuzennaam.
Ik denk dat ie daardoor ook netter, beter en Hollandser wilde zijn.

De tijd in dat Jappenkamp was een tijd vol zorgen. Opa was weg, oom was weg en oma zat daar met haar twee kleine dochters, één daarvan was mijn moeder. Die meisjes moesten zich aan onbegrijpelijke regels houden, moesten in het Japanse gareel passen. Zij moesten doen wat ‘de Jap’ ze opdroeg, of ze het nou snapten of niet.
Oma had een speels karakter en een van haar doelen was – naast het in leven blijven en geen angst uitstralen – om de moed er in te houden.
Ik weet niet of het waar is, maar ik denk dat ze onder de andere dames in het kamp geliefd was. Praktisch, handig, scherp en toch aardig.

Later heb ik wel van die kampdagboeken gelezen. Ze zijn meestal een paar jaar na de horror geschreven en ze missen het elan van heldendom wat bij oorlogsboeken hoort. Er viel nou eenmaal weinig heldhaftigs uit te halen.
Het zijn kleine, en onvoorstelbare gebeurtenissen; die mevrouw die met gevaar voor eigen leven toch met de kampcommandant in gesprek ging, die dame die dat kind uit de put redde door het aan haar haren uit het smerige water te trekken, de ondeugende liedjes die gezongen werden, de dromen die men aan elkaar vertelde.
Moeders en dochters samen in een ellendige situatie, dat smeedt een band voor het leven of veroorzaakt een eeuwige breuk.

Eigenlijk zijn de kleine anekdotes bijzonder en sfeer bepalend.
Als oma vertelde over de hitte, de verveling, de te kleine ruimtes, dan waren dat dorre gegevens die nou eenmaal zo waren. Vrij abstract, het deed me weinig. Dat veranderde toen we in de huiskamer bij oma een keer de ruimte voor een bed gingen uitmeten. Oma op haar oude knieën op het tapijt en wij als kleinkinderen naast elkaar in een rijtje.
Precies 46 centimeter, uitgemeten met een meetlint. Oma draaide zich omslachtig om en plofte tussen ons – rijtje van 6 kinderen – neer.
Die werkelijke krapte voelde duizend keer erger dan het verhaal dat het in het kamp zo druk en heet was.
Oma kookte een keer een slappe soep. Er zat veel te weinig vlees, groente of rijst in. Ze was het er vergeten in te stoppen. Gewoon vergeten.
En toen ze hem opdiende zei ze alleen maar: ‘Het is smerige soep, maar het is precies wat wij in het kamp te eten kregen, dus je krijgt er niets van’.

Dit is het 2e van 5 delen waarin Alexander Valeton vertelt over zijn oma die jaren gevangen zat in een jappenkamp. Bij ieder verhaaltje wordt een recept uit het bonbondoosje gepubliceerd.

Een lichte lunchhap

Een stevige basis van in olie gebakken uien en knoflook, dan meebakken: gekneusde sereh, daun jeruk, ketumbar, kurkuma, pepers, zout, suiker, verse gember in lucifers gesneden.
Als het een stevige pap is, grote garnalen er even in bakken en dan alles blussen met water en er meteen veel klappermelk aan toevoegen. Dit laten sudderen (het water verdampt).
Apart een paar kleingesneden pepers bakken, afdruipen of afdeppen en die laten afkoelen. Ondertussen eendeneieren koken (of gezouten eendeneieren van de pasar).

In water groente koken, mooi klein gesneden in gelijke delen; wortel, peulen en wat er verder voor handen is (beetje kool).
In deze soep een kip koken. Niet te lang, hij moet niet droog worden. De groente afgieten.
De kip goed droog maken en in kleine blokjes snijden en even kort bakken zodat hij een bruine laag krijgt. Hij is al gaar.
De tofu (of tempé) in kleine dobbelstenen snijden en kort frituren en goed laten uitlekken op een krant.
De blokken kip uit elkaar trekken tot sliertige stukjes. Eerst laten afkoelen.
De groente bij de garnalensoep toevoegen.
Noedels koken, niet te lang.
In een kom per persoon doe je: een stevige hand noedels, daarop een plukje taugé, en wat gefrituurde tofu (tempé kan ook, maar is beter er naast).
Dan schenk je de soep er over (let op; de daun jeruk en de sereh niet opdienen) en maak je het geheel af door er wat kip overheen te draperen, plukjes, een beetje platte peterselie, en pepers.
Naast het bord: een half eendenei, wat sambal, de gabakken pepers eventueel een gefruit uitje en de tempé goreng en een koel glas bier.

Het is opgeschreven in een soort half steno, half als en redactrice van een kooktijdschrift. Het volgt wel de stappen, maar je moet wel kunnen koken om het na te kunnen doen. Wat vooral opvalt is dat er veel aandacht besteed wordt aan de opdiening. De kleuren moeten kloppen. Bovenop de witte kip, de groene peterselie en het rode pepertje, terwijl de soep zelf waarschijnlijk gelig is door de kurkuma.
In de kantlijn staat geschreven; ipv kip kan je ook drooggebakken biefreepjes maken. Maar die kan je beter apart serveren; goed veel sechuanpeper gebruiken en meebakken!!

Die aanvulling maakt het wel bijzonder. Als je het gerecht gewoon ziet is het een soort Maleisische Laksa. Met die biefreepjes wordt het ineens Chinees. Toch bijzonder dat die Nederlanders de Chinese fusion cuisine verzonnen.

Dit recept hoort bij het eerste deel van ‘Het bonbondoosje van mijn oma‘.

Het bonbondoosje van mijn oma I

Al 12 jaar heb ik in een la een doosje. Het is een oud kartonnen bonbondoosje en in dat doosje zitten losse oude blaadjes en velletjes. Ze zijn beschreven met een ouderwets handschrift. Het handschrift van een schooljuf uit vervlogen tijden; het handschrift is van mijn oma.
Op de velletjes staan gerechten. Vrij bijzondere gerechten.

Mijn Oma is zo’n 12 jaar geleden overleden en heeft lang daarvoor een paar jaar in een interneringskamp in Indië gezeten. De Japanse bezetters vonden Nederlanders en alle mixen van Nederlanders koloniale bezetters en die werden in kampen gezet. In Indië was het warm en de Japanners waren over het algemeen geen fijnzinnige lui. De discipline, de terreur en de angst waren constant aanwezig. De jappenkampen waren de hel op aarde in de stomende hitte.

Mijn oma en mijn moeder zijn mijn twee belangrijkste informatiebronnen over deze tijd. Het was niet dat het onbesproken bleef, maar niet vaak begonnen zij er zelf over.
Ik herinner mij levendig dat de Japanse Keizer, Hirohito, naar Nederland zou komen voor een staatsbezoek. Dat was halverwege de jaren 70, ik was een jaar of tien. Ik heb geen idee of dat bezoek doorgegaan is of niet. Maar ik weet wel hoe een golf van oprechte verontwaardiging door de Indo gemeenschap ging.
Het was voor hen een klap in het gezicht en gaf blijk van het onbegrip van Nederlanders over de oorlogsperiode in Nederlands-Indië. Het werd beangstigend duidelijk dat Indië geen onderdeel uitmaakte van de Nederlandse geschiedenis. Dat onbegrip was vaak de aanleiding om de jappenkampen ter sprake te brengen. Het idee om de herinnering levend te houden was minder belangrijk dan de behoefte aan de erkenning dat het er vreselijk was geweest. Dat Nederlands-Indië er ook bij hoorde wanneer het over ‘ons’ ging. Niemand voelde zich meer Nederlands dan de Indische Nederlanders.

Het geneuzel over sawa’s en vulkanen, over ‘lieve inlanders’ en moorddadige paljassen, het was iets waar Nederland geen boodschap aan had in de tijd van de wederopbouw. Nederland had zijn eigen problemen en behoefte aan eigen helden.
En dat is het punt, de Indische geschiedenis is ook onderdeel van de ‘eigen problemen’ en van het ‘eigen heldendom’.
Althans volgens de blauwen, de Indiëgangers, de totoks, de indo’s, en niet te vergeten de pindachinezen.

Dit is het 1e van 5 delen waarin Alexander Valeton vertelt over zijn oma die jaren gevangen zat in een jappenkamp. Bij ieder verhaaltje wordt een recept uit het bonbondoosje gepubliceerd.