Mijn Oma was van bloede 100% Europees. Mijn opa niet, die was een ratjetoe van kleuren en smaken. In karakter was mijn opa 100% Nederlands en mijn oma een Indisch meisje. Mijn oma kende het pasarmaleis beter dan mijn opa, mijn oma kon Indisch koken en snapte veel beter hoe de verhoudingen met allerlei bevolkingsgroepen in elkaar zaten. Mijn opa moest er, gezien zijn kleur, moeite voor doen om niet als een ‘Indische jongen’ beoordeeld te worden. Dat was toen nog een vloek en geen geuzennaam.
Ik denk dat ie daardoor ook netter, beter en Hollandser wilde zijn.

De tijd in dat Jappenkamp was een tijd vol zorgen. Opa was weg, oom was weg en oma zat daar met haar twee kleine dochters, één daarvan was mijn moeder. Die meisjes moesten zich aan onbegrijpelijke regels houden, moesten in het Japanse gareel passen. Zij moesten doen wat ‘de Jap’ ze opdroeg, of ze het nou snapten of niet.
Oma had een speels karakter en een van haar doelen was – naast het in leven blijven en geen angst uitstralen – om de moed er in te houden.
Ik weet niet of het waar is, maar ik denk dat ze onder de andere dames in het kamp geliefd was. Praktisch, handig, scherp en toch aardig.

Later heb ik wel van die kampdagboeken gelezen. Ze zijn meestal een paar jaar na de horror geschreven en ze missen het elan van heldendom wat bij oorlogsboeken hoort. Er viel nou eenmaal weinig heldhaftigs uit te halen.
Het zijn kleine, en onvoorstelbare gebeurtenissen; die mevrouw die met gevaar voor eigen leven toch met de kampcommandant in gesprek ging, die dame die dat kind uit de put redde door het aan haar haren uit het smerige water te trekken, de ondeugende liedjes die gezongen werden, de dromen die men aan elkaar vertelde.
Moeders en dochters samen in een ellendige situatie, dat smeedt een band voor het leven of veroorzaakt een eeuwige breuk.

Eigenlijk zijn de kleine anekdotes bijzonder en sfeer bepalend.
Als oma vertelde over de hitte, de verveling, de te kleine ruimtes, dan waren dat dorre gegevens die nou eenmaal zo waren. Vrij abstract, het deed me weinig. Dat veranderde toen we in de huiskamer bij oma een keer de ruimte voor een bed gingen uitmeten. Oma op haar oude knieën op het tapijt en wij als kleinkinderen naast elkaar in een rijtje.
Precies 46 centimeter, uitgemeten met een meetlint. Oma draaide zich omslachtig om en plofte tussen ons – rijtje van 6 kinderen – neer.
Die werkelijke krapte voelde duizend keer erger dan het verhaal dat het in het kamp zo druk en heet was.
Oma kookte een keer een slappe soep. Er zat veel te weinig vlees, groente of rijst in. Ze was het er vergeten in te stoppen. Gewoon vergeten.
En toen ze hem opdiende zei ze alleen maar: ‘Het is smerige soep, maar het is precies wat wij in het kamp te eten kregen, dus je krijgt er niets van’.

Dit is het 2e van 5 delen waarin Alexander Valeton vertelt over zijn oma die jaren gevangen zat in een jappenkamp. Bij ieder verhaaltje wordt een recept uit het bonbondoosje gepubliceerd.