Tag: toekomst

Contacten

Gezin, familie, vrienden, kennissen, collega’s, Twitter, Facebook, bloggers, Google+, sportverenigingen etc, etc.
Het moderne leven hangt van de vele (digitale) contacten aan elkaar.
Van honderden mensen staan e-mailadressen, telefoonnummers en zelfs geboortedata in mijn telefoon.
Heel veel van die mensen heb ik nog nooit ontmoet, maar we ‘kennen’ elkaar, zo heet dat dan.

Gisteren was mijn vader op bezoek.
De vraag was om hem even met zijn nieuwe telefoon op weg te helpen.
“Mijn contacten staan er al in”, zo vertelde hij trots.
Het zijn er 11.

Mijn vader is oud marineman, was actief bestuurder in voetbal- en zangverenigingen, ambtenaar van de burgerlijke stand, lid van de adviesraad WMO, reed op de Berenboot van de camping en woont in het dorp waar hij ooit geboren was.
Mijn vader kent mensen, denk je dan.

Maar mijn vader is 76, en blijkbaar wordt dan niet alleen je haar dunner.

Mierenneuken op werelderfgoedlijst!

Weer wat nieuws. Na de molens, de dijken en grachten gaan we nu ‘immaterieel erfgoed’ aan de lijsten van het Unesco werelderfgoed toevoegen. En u mag kiezen, van RTL4.
Sinterklaas (u weet wel, van die negerslaven), de meidenmarkt van Schoorl, draaiorgelmuziek, beschuit met muisjes of een andere puur Nederlandsche Traditie. Tradities waar wij trots op zijn. Tradities die niet verloren mogen gaan. Tradities die bewaard dienen te worden.
Voor altijd.

Zelf heb ik het lijstje bekeken en gelukkig mocht je ook een eigen voorstel doen.
Ik stel voor dat we het ‘mierenneuken’ nomineren.
(Dit kan op Facebook.)

Ik snap dingen. Niet.


Niet dat ik ergens voor doorgeleerd heb hoor, maar ik snap dingen.

Een bakker bakt brood voor anderen. Een bakker verkoopt dat brood duurder dan dat het kost om dat brood te bakken. Hij wil namelijk genoeg overhouden om zelf brood te kunnen eten.
Ik snap dat.

De bakkerij groeit en het hele dorp heeft zijn buik zo langzamerhand vol van dat brood, dus verkoopt de bakker graag brood aan de andere dorpen in de omgeving. Hij ‘exporteert’ zijn brood. Hij groeit, en groeit. Daardoor heeft hij meer bakkers nodig, die door dat bakken allemaal zelf ook weer brood kunnen kopen.
Goed voor de bakker, goed voor de bakkers, goed voor het dorp van de bakker. Goed voor het dorp van de buren van de bakker zelfs, ook zij eten nu immers een lekkere boterham.
Ik snap dat.

Als het dorp van de bakker zoveel brood verkoopt dat de dorpelingen meer brood kunnen betalen dan dat zij kunnen verteren is het best leuk om bij de dorpen in de omgeving ook iets te halen wat leuk, lekker of handig is.
Uit dorp A worst, uit dorp B jam en uit dorp C een leuke broodmand. Dat moet ook wel natuurlijk, want de dorpen waarnaar de bakker zijn brood exporteert moeten wel genoeg muntjes verdienen om het brood te kunnen blijven betalen. Er wordt al snel heel wat afgehandeld tussen al die dorpjes.
Ik snap dat.

Al die dorpjes hebben hun eigen-aardigheden. Men spreekt overal een andere taal, men heeft andere gewoonten en gebruiken en ieder dorp heeft zijn eigen dorpsmuntje om het onderlinge ruilen te vergemakkelijken. Handig voor de ruilhandel in het eigen dorp, maar lastig nu al die dorpen spullen met elkaar zijn gaan ruilen.
Dat de dorpen in de buurt op enig moment afspreken niet meer zo moeilijk te willen doen met allemaal die eigen dorpsmuntjes en besluiten gezamenlijk één grote sterke dorpsmunt te gaan voeren?
Ik snap dat.

En stel nou dat er in één, of twee, of zelfs drie van de dorpen een ramp plaatsvindt. De oogst mislukt, de aarde beeft, de rivieren overstromen of iets anders waar als die arme dorpsbewoners helemaal niets aan kunnen doen. Dan kunnen die dorpen geen brood meer kopen. Dat is slecht voor die dorpelingen (van niet eten ga je namelijk helemaal dood), het is slecht voor de bakker (hij verkoopt immers veel minder brood), het is slecht voor de bakkers (die veel minder geld hebben om brood, worst, jam en broodmandjes te kopen) en wat slecht is voor de bakkers is slecht voor de andere dorpen want die moeten hun broodmandjes, worst en jam toch aan iemand kwijt.
Dus, dat de dorpen de handen ineen slaan en de getroffen dorpen geld lenen om de schade te herstellen en de motor weer op gang te helpen?
Ook dat snap ik.

Maar als er in een aantal dorpen nauwelijks of helemaal geen inspanning wordt geleverd om genoeg geld te verdienen om brood te kopen.
Als er in een van de dorpen wel hele dure auto’s rondscheuren, maar er zegt niemand geld te hebben om belasting te betalen.
Als in een dorp een welwillende ondernemer wordt benaderd door de belastingdienst om de aangifte te verlagen omdat anders haar ‘hoge’ omzet de overige winkeliers in de straat zo verdacht maakt.
Als een dorp er al jaren voor kiest om zich te laten leiden door een achter zijn pik aan rennende megalomane maffioos.
Als er in een van de dorpen vijf burgemeesters, vierhonderdvijftig wethouders en drieduizendvierhonderdeneenentwintig ambtenaren ‘in algemene dienst’ blijken te zijn terwijl er maar tweeduizend burgers staan ingeschreven.
Als in een dorp de dorpelingen blijken te leven van overheidspensioenen van mensen die al jaren geleden begraven zijn.
Als er dorpen zijn die chronisch meer geld uit blijven geven dan dat zij aan inkomsten binnenhalen.
Als uit niets blijkt dat deze dorpen het gedrag en de cultuur echt willen aanpakken die tot deze crisis hebben geleid.

Als je mij als bakker dan toch maar blijft vertellen dat ik meer brood moet bakken, maar zelf minder brood mag eten omdat die probleemdorpen het zo broodnodig hebben, en je blijft beweren dat als we dat maar doen alles echt heus wel beter wordt. En dat je zegt dat het wel zal moeten omdat de ramp anders helemaal niet te overzien is.
Maar je bent niet in staat mij dat in begrijpelijk Nederlands uit te leggen.

Dan snap ik dat dus niet.

Valse Geschiedenissen

Ik vind kijken naar de toekomst soms beangstigend.
Niet vanwege (economische) crisissen die ons wellicht te wachten staan, pensioenen die verdampt blijken of het uiteenvallen van het systeem zoals wij het nu kennen. Zelfs mogelijke lichamelijke aftakeling, fysieke beperkingen de achteruitgang van zintuigen maken mij niet ‘bang’.
Het is veel meer het verlies van de flexibiliteit in mijn brein dat ik vrees.

Wanneer ik naar mijn kinderen, naar mijzelf en naar mijn ouders kijk dan lijkt het wel of wij de scherpe hoekjes van onze eigen geschiedenis afslijpen, hier en daar stukjes afbreken en ook nieuwe stukjes creëren om de gaatjes een beetje mee op te vullen. De ‘bijgeschaafde’ geschiedenis gebruiken we vervolgens als onze nieuwe waarheid. Het is niet voor niets dat tien mensen dezelfde gebeurtenis zich op tien verschillende manieren kunnen herinneren. Iedereen modelleert zijn eigen geschiedenis. Iedereen zijn eigen waarheid.

Naarmate de tijd verstrijkt lijken we ons ook steeds meer vast te bijten in hoe wij ons een geschiedenis herinneren. Of beter, de versie zoals wij die hebben ingekleurd, bijgeschaafd, aangevuld, opgepoetst en opgeborgen in ons brein. Naarmate we ouder worden lijkt onze herinnering, onze waarheid steeds minder ter discussie te mogen staan. Als de bijbel van een gereformeerde. Er valt niet aan te tornen, er is geen ruimte voor twijfel en we dulden nauwelijks tegenspraak.
Het is zo. Zo is het gebeurd, en niet anders.

Dat onze versie van de geschiedenis uiteindelijk de enige waarheid is komt volgens mij niet door de wijze waarop wij de herinneringen hebben vastgelegd. Het komt veel meer – ben ik bang – door het afnemen van de elasticiteit van ons brein. Het is niet eens dat we niet willen nadenken of wij het ons wel helemaal goed herinneren, het is veel meer dat we het niet meer kunnen.
We kunnen er niet goed meer ‘bij’, we kunnen ons er niet genoeg voor concentreren, niet meer toe zetten. Het lukt niet meer.
En daarom zeggen we dan maar: ‘Nee, dat zie je verkeerd. Zoals ik het mij herinner, zo is het gegaan.’
Tenminste, dat is mijn angst dan hè.

Misschien is het ook wel een beetje mijn hoop.
Anders moet het bijna zo zijn dat mijn hoofd vol zit met valse geschiedenissen.

Hallo, ik ben Marianne

De zware deur van weer een nieuwe afdeling had geen raam. Het was denk ik de derde of vierde afdeling waar ik die week zou binnenstappen. Uitzendkracht. Het had wel iets. Dagelijks nieuwe gezichten, weinig sleur en je kon net zo veel werken als je wilde.
De gang van het oude gesticht was breed.
De deur ging open. Jij, deed de deur open.
‘Hallo, ik ben Marianne’, zei je en je stak een hand uit.
Lichtbruine trui, dik opgestoken haar. Grote ogen en een vol lichaam.

Het terras naast dat van café Studio op de Grote Markt. Achter glas, uit de wind en in de zon.
We babbelen, kijken elkaar aan. Onze hoofde buigen naar elkaar, ik voel je adem.
De eerste kus.

We werken samen. We eten samen. We drinken samen. We slapen samen.
Maar we zijn niet samen.
Nog niet.
Tot jij zegt dat je wilt dat ik blijf, en dat ik anders maar moet gaan.
Ik blijf.

We wonen samen. We doen dingen die verliefden doen. We maken de fouten die verliefden maken en we vinden, zoals verliefden dat vinden, dat dat helemaal geen moer uitmaakt.
We zoeken samen naar een nieuwe plek. Onze plek.
Jij zegt mij: ‘Ik wil met jou wel avonturen beleven.’
En dat doen we vol overgave; avonturen beleven.

Onze liefdesbaby F. rent al door het stadhuis als we ‘ja’ zeggen.
Mijn zoon is al 14 op dat moment.

We zijn vandaag twaalf en een half jaar verder.
We hebben nog altijd onze top-dagen. En, we hebben nog altijd onze mindere dagen.
Want we zijn nog steeds jij en ik.
Gelukkig.
Jij bent mijn mooiste avontuur Marianne.