Het kamertje had niets persoonlijks, anders dan dat het een eenpersoonskamertje was. Een witte kast, een bedtafeltje en twee stoelen. Aan de verder witte muren slechts een ingelijste foto. Hij kende die foto. ‘Alle dertien net niet goed’ noemde hij die altijd. Vroeger, heel vroeger stond de foto ingelijst aan de Brakkeveldweg te Den Helder. Op de schoorsteenmantel, tussen nog een aantal ingelijste familie taferelen.
Het wrange was dat die foto helemaal niets te maken had met de oude stervende vrouw in het bed er onder. Het was dan wel familie, maar het waren geen kinderen, kleinkinderen of broers en zussen. Neven en nichten waren het. Maar dat was iedereen hier. Neef of nicht.

Op ‘alle dertien net niet goed’ keken vijftien paar ogen in de lens. Het waren een vader, een moeder en dertien nazaten. De oudste in de twintig, de jongste nog in de luiers. Niemand lachte. Zelfs de kleinste keek ernstig, enigszins verwonderd naar de fotograaf. Wat hem altijd opgevallen was dat iedereen op de foto een soort van debiliteit uitstraalde. De een wat meer dan de ander. Voor hem het bewijs dat de hele eilandbevolking een product van verregaande inteelt moest zijn. Waarschijnlijk waren vader en moeder naast echtlieden ook neven en nichten. Beide met ouders die ook neven en nichten waren.

“Tante Map, oom Gerard en hun kinderen.” Hij keek neer van de foto, over het bed met de stervende vrouw naar Ali op de stoel tegenover hem. “Drie zijn er al overleden.” “Jonge Map, Alie en Johannes.” “Johannes is op zee gebleven in 1980, Alie bleef in het kraambed bij haar vierde en jonge Map, nou ja, jonge Map is verdwaald en niet teruggekomen.”
Hij staarde een ogenblik in de koude, grijsblauwe ogen. “Jij bent toch Aaltje?” “Ja”, ze zei het zonder een spoor van emotie, herkenning of beleving. “Ik ben Ali, of, zoals jij mij vroeger kende, je nicht Aaltje.”

De stervende oude vrouw kreunde zacht. Het ademen ging zichtbaar zwaar. Haar borstkas bewoog met schokken op en neer en iedere ademtocht ging gepaard met een zacht gereutel. Het gereutel waarvan je de keel wilt schrapen. Het zelfde effect dat je gewaar wordt wanneer je een baby te eten geeft. Je opent zelf je mond wanneer je de lepel naar het gezicht van de kleine brengt. Je kunt niet anders, het gaat gewoon zo.
“Ja tante, ik ben hier hoor, stil maar.” Ali sprak fluisterend maar ook hier was de toon vlak. Geen muziek, geen emotie, geen compassie, geen herkenning en geen beleving.
De ogen van zijn oma, stervend na 93 levensjaren leken een moment op te lichten waarna zware oogleden ze weer sloten.

Hij hield haar rechterhand vast bij de dunne pols. Haar huid was als perkament, maar voelde zacht. De huid zag er gerimpeld en dor uit, alsof iedere beweging de huid zou doen breken. Hij keek naar de blauwe aderen die vlak onder de huid liepen en volgde een kort moment een kleine vertakking tot deze uitkwam op een van de grotere hoofdaders op haar onderarm. Hij keek glimlachend naar de, nu nog prominentere moedervlek op zijn oma’s arm. ‘Het biscuittje’, een moedervlek in de vorm van een Verkade koekje. Geen ronde, geen vierkante maar een langwerpige met afgerond hoeken. Met een laagje suiker, zo meende hij zich te herinneren.

Hij keek over het bed naar Ali. Hij dacht aan vroeger. Aaltje die met haar zus bij zijn oma logeerde, hij die op de fiets naar oma ging. Om Aaltje te zien. Aaltje was vroeger een leuke meid. Spontaan, vrolijk en een tikkeltje ondeugend. Hij wilde wel met Aaltje, maar wist ook dat dat niet ging. Aaltje was een nicht van hem. Hij kon zich eigenlijk niet voorstellen dat zijn Aaltje, het meisje uit zijn herinneringen en deze Ali, een stuurs breiende vrouw met dode ogen, een en dezelfde persoon waren. “Ik heb afgesproken met de leiding dat ik tante zal afleggen als het zo ver is.” ‘Afleggen’, uit de mond van Ali klonk het zoals het nooit bedoeld kan zijn geweest. Als een klinisch onderdeel van een proces. Geboren worden, opgroeien, doodgaan, afleggen. Zonder aanwijsbare reden schikte Ali de dekens. Tilde het hoofd van de oude vrouw iets op, schoof het kussen een beetje omlaag en ging weer verder met breien. “Voor de jongste van Henrikje, onze oudste.” Ja, ik ben alweer een tijdje oma.” De benige vingers deden in moordend tempo hun werk. Handen die warmlopen voor het afleggen, zo hoorde hij zichzelf denken.
Ali had donkerblond, wat vlassig haar. Ondanks dat het haar strak op het achterhoofd was samengebonden in een knot, zag je de slagen die het haar zouden doen krullen, mits het de kans daartoe kreeg. De huid van Ali was bleek, een beetje doorschijnend. Zij droeg een hoog gesloten, donker wollen vest waaronder een al even donkere rok. Donkere kousen en zwarte schoenen. Alles even koud, geen franje en geen fratsen. Behalve een dunne gouden ring droeg Ali geen sieraden.

Ali begon te praten. Tegen hem, zo nam hij aan. Ze keek hem niet aan maar hield de blik strak op haar breiende handen, slechts af en toe een blik werpend op het bed met zijn oude, reutelende oma. Dat ze altijd nachtdienst draaide, en nooit televisie keek. Dat de kinderen de deur weer uit waren, dat Johan op de afslag werkte. Overdag. Dat zij elkaar mooi afwisselden. Dat ze haar kleinkinderen dan in de avonduren wel eens had, als Henrikje naar de avondschool ging. Want Henrikje kon goed leren. En Henrikje was vroeg getrouwd, met Klaas van Hendrik en Greet Bos. Zijn blik zat vast aan haar dunne, snel bewegende lippen. Hij vroeg zich af of een dove deze lippen zou kunnen lezen. En zou een dove dan ook zien wat hij hoorde? De mond van Ali liet de woorden die zij sprak nauwelijks naar buiten ontsnappen. Alsof het een poort was waarachter ieder woord eerst zorgvuldig en via strikte regels door de censuur werd gewogen alvorens het toestemming kreeg om door de nauwe doorgang naar buiten te vluchten. Koude ogen, doorzichtige huid en bleke smalle lippen. Hij bedacht zich dat deze vrouw zich had ontdaan van alles wat maar naar vrouwelijkheid en erotiek rook. Hij vroeg zich af hoe dat moest zijn, Ali en Johan. Wanneer zij, een keer per veertien dagen samen de nacht doorbrachten. Een lichte rilling trok over zijn rug. Gadverdamme. Het idee was gewoon onsmakelijk.

“NEUK JE WEL GENOEG?” Een schreeuwende gedachte. Hij wilde van de beklemming af. Hij wilde dat Ali zou toegeven dat zij met Johan nooit meer neukte, al meer dan vijftien jaar zijn geslacht niet meer gevoeld had en dat ze, godverdomme nog aan toe, beneden helemaal verdroogd was! Dat ze, ondanks haar negenenveertig jaar jonge leeftijd, al niet eens meer aan erotiek dacht! Dat ze daardoor wellicht alleen nog maar aan het breien was, en de bijbel las, En nooit televisie keek, en alleen maar in de nachtdienst werkte. Dat ze eigenlijk veel liever eens een hoer genoemd wilde worden dan een goede moeder! Godverdomme nog aan toe! M’n ouwe tante afleggen? NEUKEN MOET IK!!!

De komst van nog meer ‘neven en nichten’ werden hem te veel. Hij nam afscheid van zijn oma, groette de inmiddels vijf aanwezigen en liep de kamer uit, de licht bruin geverfde gang in. Hij wandelde langs de grote huiskamer, waar behalve drie aan stoelen vastgebonden ouderen niemand aanwezig was. Een van de oudjes, een grote bonkige man met dik grijs haar, keek hem met grote verschrikte ogen aan en bulderde met hese stem: “Heee..hee…jij daar, haal me weg!!” “Haal me weeggg!!!” Hij liep door tot hem de doorgang verspert werd door een dichte schuifdeur. Geen handvat, geen klink. Alleen een dichte deur. Hij keek om zich heen en zag een klein vrouwtje in klederdracht die hem aandachtig leek te bestuderen. De vrouw sprak met kalme stem: “We mogen er niet uit, je moet een code hebben.” Zij wees op een klein toetsenbordje aan de muur. Boven het toetsenbordje, met de cijfers 0 tot en met 9 hing een briefje: ‘13477’. Na het intoetsen van de code opende de schuifdeur en was hij in enkele passen bij de draaideur naar buiten.

De warme wind voelde koel op zijn bezwete voorhoofd. In de auto keek hij nog eenmaal naar het huis. “De Veilige Haven”. De – Veilige – Haven. Hij sprak de woorden langzaam en overdreven gearticuleerd uit.
Eenmaal op de A7 ging zijn telefoon. Het was zijn moeder die hem vertelde dat zij net was gebeld door oude tante Map. Oma was overleden.

Terwijl hij met 160 kilometer per uur naar Friesland vloog bleef hij de benige vingers van Ali voor zich zien die zijn oma snel, efficiënt en routinematig zouden afleggen.
In zijn hoofd klonk een kinderversje dat oma vroeger altijd zong wanneer zij hem naar bed bracht.

‘Ik ga slapen, ik ben moe.
Sluit mijn beide ogen toe.
Here houdt ook deze nacht,
over ons getrouw de wacht.
Amen.’