Hij staarde naar de niet aflatende stroom auto’s die gehaast het centrum van de stad leken te ontvluchten. Hij dacht aan de komende feestdagen. Hoe hij die hier alleen zou doorbrengen. Niet omdat hij alleen wilde zijn, maar omdat hij alleen was geraakt. Hij probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn wanneer hij niet hier, maar daar, in een van die auto’s zat. Hij probeerde zichzelf te zien. Hij stelde zich voor dat hij naar de radio luisterde, het filenieuws hoorde en naar huis belde om te vertellen dat hij vanwege de file op de A32 een half uurtje later zou zijn. Vanuit zijn auto zou hij, terwijl hij zijn vrouw gedag zei, een blik op de flats werpen en hem zien staan. Hij vroeg zich af wat hij dan zou denken. Van de man die daar naar hem stond te staren.

Het viel niet mee om onopvallend geen haast te hebben. De laatste werkdag voor de feestdagen stond voor zijn collega’s in het teken van afronden wat afgerond moet worden, vooruitschuiven wat niet echt moet en maken dat je zo snel mogelijk het pand hebt verlaten. Telefoons werden vanaf een uur of drie al niet meer beantwoord en wanneer hij mail verstuurde kreeg hij een geautomatiseerde kerstgroet terug.
Om half zes baande hij zich per auto een weg door de stad. Op weg naar huis. Hij zuchtte. Hij zag op tegen de feestdagen. De verplichte nummers. Het bezoek aan zijn ouders. Hij kon de vragen van zijn vader al horen. Waarom zij er niet waren, bij de dienst op kerstavond en wat de buren daar van zouden denken. Het kerstdiner bij zijn schoonouders. Zijn zwager die teveel zou drinken, de politieke discussie die zou uitmonden in een ruzie tussen zijn vrouw en haar broers.
Zijn leven was voorspelbaar en de komende dagen voorspelden niet veel goeds.

Regenvlagen waaiden tegen de ramen. Hij staarde naar de achterlichten van zijn voorganger. Op de radio hoorde hij een stem die vertelde dat na een ongeluk de file op de A32 inmiddels was gegroeid tot zeven kilometer. Hij belde naar huis en vertelde dat hij wat later zou zijn. “Had je dan niet wat eerder kunnen weggaan?”, was alles wat zijn vrouw vroeg.
Hij wierp een blik op de appartementen links van hem en zag een man voor een raam staan. Het was het enige raam van het blok dat niet met slingers, lampen en nepsneeuw versierd was.
Hij bedacht zich hoe het zou zijn als hij die man was daar achter dat raam.
Alleen in een warm appartement, muziekje aan en met enig genoegen kijkend naar al die dolende zielen op weg naar niets.