Categorie: Ontmoetingen

Twitteren volgens @FritsWester

Vanavond las ik de column van Frits Wester in de Kampioen. En, hoewel ik het met de strekking wel eens kan zijn bekroop mij ook direct het gevoel ‘dat er iets niet helemaal klopte’ in de redenatie van Frits Wester.

Frits Wester verbaast zich over ‘wat andere twitteraars’ (tweeps, Frits) met de rest van de wereld delen.  En dan vooral de bekende Nederlanders, zoals politici, journalisten en artiesten (het zijn allemaal artiesten Frits).

‘Mooi voorbeeld is de manier waarop vrijwel iedereen zich voordoet als ideale vader, opa of partner.’ Nou, Frits, ik vind het helemaal geen ‘mooi voorbeeld’ wanneer je niet iemand benoemd maar schrijft van ‘vrijwel iedereen’. Dat vind ik meer stemmingmakerij.
Maar goed, het is niet mijn punt.

Het punt wat mij niet aanspreekt aan de column is dat Frits Wester stelt dat Twitter een nieuwe vorm is van ‘digitaal exhibitionisme’. Dat er welbewust positieve imago’s gekweekt worden op Twitter.
Ja, hallo Frits Wester?
Van welke planeet komt u?

Natuurlijk wordt er aan positieve imago’s gewerkt. Natuurlijk is iedereen die publiekelijk bekend is bezig met ‘branding’. Maar dat doet u ook!
Voor de ‘non-onzin-nieuws-tweets’ volgt u Frits Wester, is uw boodschap. Is uw imago. Is datgene wat u in stand zult willen houden, uit willen bouwen en verkondigen.
Niets mis mee hoor, van mij mag alles.
U mag van mij ook best stelling nemen en uzelf in uw column van de Kampioen promoten als tweep. Aan uw imago als serieuze brenger van het nieuws werken zogezegd.

Wat mij verder verbaast is dat ik Frits Wester wel hoor vertellen over wat hij de wereld te melden heeft via Twitter, maar niet welke bron Twitter voor hem is.
Misschien moet hij dat nog ontdekken?

Twitter is namelijk niet alleen een 140-teken-ik-roep-iets-kanaal, het is ook het medium waar een beetje gebruiker heel veel kan horen. Misschien dan niet met de nieuwswaarde die Frits Wester ons brengt, maar wel de beleving- en gevoelswaarde over het nieuws dat mensen als Frits Wester ons brengt.
En met een tot nu toe ongekende snelheid, ongenuanceerdheid en directheid.
En altijd in die zeer tot vreugde stemmende tot 140 tekens beperkte berichten.
Een ware goudmijn volgens mij.

Onder de Eikenboom X [Een Kus Van Oma]

Als er iemand is geweest die een geknakt leven leidde, of beter, aan een geknakt leven leed, dan was het mevrouw Nanninga. Als jonge vrouw, opgroeiend in de welvaart van een Hollandse handelsfamilie in Nederlands-Indië, alle dromen verloren en alle illusies kwijtgeraakt omdat er een oorlog kwam.
Opgepakt door de jappen, in een kamp gestopt en een paar jaar lang vernederd, onteerd, verkracht, mishandeld en gemarteld.
Na de oorlog was er van de eens zo mooie jonge vrouw niets anders over dan een brokje verknipt en getraumatiseerd mens. Geen ouders meer, nauwelijks nog familie, geen bezittingen en geen leven.
En plotseling was het leven alweer bijna voorbij.

‘Pfrrr, pfrrr’, deed mevrouw Nanninga. Altijd. Korte ademstootjes die zij tussen de lippen naar buiten perste. Het verhemelte van mevrouw Nanninga was door de jappen vernield, tanden kon zij niet hebben en dus maakte mevrouw Nanninga dit bijzondere geluid wanneer zij zuchtte. En zij zuchtte altijd.
Aan de frequentie kon je aflezen of mevrouw Nanninga in rust was of zich opwond. Hoe meer opgewonden, hoe sneller en luidruchtig het ‘pfrrr, pfrrr’ klonk.
En als mevrouw Nanninga echt in paniek raakte dan ging het ‘pfrrr’ over in een hoog ijselijk gegil.

Mevrouw Nanninga had heel kromme benen. (Haar knieën waren volledig aan puin geslagen.) Mevrouw Nanninga liep achter een rollator, zo een met een mandje voorop. In dat mandje, en aan de handvatten van de rollator, droeg zij van alles mee. Rollen toiletpapier, een beurs, spiegel, lippenstift, foundation, zakdoekjes, snoepjes en rauwe eieren.
Die rauwe eieren stonden een beetje symbool voor wat haar aan honger overkomen was. Nooit zou mevrouw Nanninga nog honger hebben. En, wanneer je eenmaal gedwongen bent geweest zelfs de kakkerlakken die je kon vangen op te eten, dan waren rauwe eieren blijkbaar een traktatie.
Dus at mevrouw Nanninga, te pas en te onpas, op onappetijtelijke wijze, rauwe eieren.

Het verhaal van mevrouw Nanninga roept sympathie op.
Mevrouw Nanninga zelf veel minder. Het gedrag van mevrouw Nanninga was eisend, dwingend, paniekerig, hysterisch en dominant. Zij behandelde haar tafelgenoten als minderwaardige koelies. Zij bejegende personeel als bedienden. Bedienden uit een vervlogen, koloniale tijd.

De ogen van mevrouw Nanninga stonden bijna altijd wijd opengesperd. Felle, lichtblauwe ogen. Haar wangen waren te dik aangezet met rouge en haar dunne lippen veel te rood.
Mevrouw Nanninga leek een beetje op een hongerige jonge vogel die hoort dat moeder met een vers gevangen worm bij het nest aanland.
Haar hele gezicht schreeuwde om aandacht, liefde en voedsel.

Maar soms ontspande het lichaam en de geest van mevrouw Nanninga wat. Dan vielen haar oogleden half over haar grote ogen en wanneer zij dan sprak, kon je haar bijna moeiteloos verstaan.
Dan keek zij je ineens glimlachend aan en vroeg bijvoorbeeld: ‘Heeft u kinderen?’ En dan wilde zij een foto zien.
‘Wat mooi’, zei mevrouw Nanninga dan.
En dan gaf mevrouw Nanninga de foto een kus.
Zoals alleen een lieve oma een foto kussen kan.

De oorlog van mijn opa

Het huis aan de Brakkeveldweg nummer 26 in Den Helder had een erker. Vanuit de erker keek je links naar het station, rechts naar ‘de tunnel’ aan het begin van de Vogelbuurt en voor het huis, aan de andere kant van de weg, liep het spoor.
Mijn opa stond graag in die erker. Met zijn handen op de vensterbank geleund kon je hem daar dagelijks vele uren vinden. Mijn opa stond altijd te hijgen. De mond open voor een lange, piepende adem teug en daarna de lippen in een fluitvorm teneinde de lucht enigszins gecontroleerd weer te laten ontsnappen.
Mijn opa had namelijk een ernstige vorm van astmatische bronchitis.

Mijn opa stond in de erker en foeterde tussen het hijgen door. Op de auto’s die te hard reden, op de hondenbezitter die zijn beest niet in de goot zette, op de trein die te laat was, zo maar in het algemeen, of op zijn buurman: Grootveld.

Overigens, mijn opa foeterde niet altijd. Lang niet altijd. wanneer mijn opa namelijk, naast al zijn medicamenten, een paar jonge dubbele graanjenevers op had (en ‘dubbele’ is hier de kwantiteit), dan werd hij clown. Letterlijk. Dan stond mijn opa met een fopneus in de erker. Of had hij een bloempot op zijn glimmende schedel. Of hij zette zijn bril op z’n kop. Wanneer mijn opa even niets kon vinden dan deed hij een oude marinepet op en schoot hij stram in de houding in de erker, iedere keer als er iemand langs liep.
Als mijn opa een borreltje op had dan durfde hij aan de hele wereld te laten zien dat hij er maling aan had.
Mijn opa ging dan staan wachten op zijn prooi. Heel rustig. Handen op de vensterbank. En wanneer er iemand langs liep, een oud vrouwtje uit de Vogelbuurt bijvoorbeeld, dan knikte mijn  opa vriendelijk, wachtte tot de vrouw weer voor zich keek, zette twee enorme oren op zijn hoofd, tikte dan keihard tegen het raam en, wanneer de arme vrouw verschrikt omkeek, deed mijn opa één hand achter zo’n enorm oor en trok een gezicht alsof hij uitschreeuwde: ‘WAT ZEGT U??’
Om zich vervolgens letterlijk de tranen te lachen, in een hoestbui te schieten en rochelend van ellende nog maar een borrel te nemen.

Maar ja, mijn oma was er meestal ook nog, en die kwam van Urk.
Dus, stond mijn opa ook vaak te foeteren in de erker.
Op buurman Grootveld.

Wat nu precies de oorzaak van de oorlog van mijn opa tegen Grootveld is geweest, ik weet het niet precies. Mijn opa reed vroeger munitie voor de marine en Grootveld was een soort bewaker van het marine complex. Het schijnt dat mijn opa in een ver verleden, in 1947 of zo, een keer gecontroleerd is door Grootveld en dat toen zijn oorlog begonnen is.
Persoonlijk denk ik dat mijn opa gewoon jaloers was op Grootveld, want die woonde met twee vrouwen! Zijn eigen vrouw, en de zuster van zijn vrouw. Maar goed, het doet er niet toe.
Mijn opa was in een soort van 80-jarige oorlog met zijn buurman Grootveld.

De Brakkeveldweg 26 had wel een achtertuin, maar er was vanaf de straat maar één manier om daar te komen; door de poort die gedeeld werd met nummer 24, het huis van Grootveld. De poort werd afgesloten met een zware, houten deur. Na de deur stond je in een prachtig gemetselde poort met een boog-plafond. Na de poort liep je langs de tuin van Grootveld (met een werkelijk fantastische perenboom) en daarna kwam je in de tuin van mijn opa.
Die poort hield de oorlog levend.
Zo hing Grootveld hout aan het plafond van de poort. Volgens mijn opa was de poort een brandgang, dus dat mocht niet.
De poort kon op slot. Dat deed Grootveld met regelmaat, bijvoorbeeld voor de nacht. Maar de poort was volgens mijn opa een brandgang, en dus mocht dat niet.
(Het is werkelijk jammer dat er toen nog geen rijdende rechter was. Mooie uitzending zou dat zijn geweest!)

Mijn opa en Grootveld; de oorlog.
Het was altijd weer een genot om mijn kleine, hijgende, ouwe opa helemaal door het lint te zien gaan over Grootveld. Want, hoe druk mijn opa zich ook maakte, het bleef bij schelden en tieren. De arme man kon geen deuk in een pakje boter slaan.
Wij, mijn broer en ik, wisten wel hoe je mijn opa moest voeren. Wanneer wij op zondag ‘naar opa en oma gingen’ dan wilden wij naar buiten. ‘Achterom!’, riep mijn opa dan. Dus pikten wij de sleutel van de poort (zo’n grote zwarte sleutel met een sierlijk handvat), deden hem van binnenuit op slot en gingen vervolgens klagen bij mijn opa.
Altijd raak.

Achteraf gezien bewezen mijn broer en ik mijn opa daarmee een dienst. De melding maakte mijn opa namelijk zo giftig dat mijn opa begon te vloeken. En hij kon heel mooi, humoristisch vloeken. Maar mijn oma kwam van Urk, dus gaf mijn oma mijn opa maar een paar borrels om hem daarmee te laten ophouden.
‘Arie!’, riep mijn oma eerst bestraffend.
‘Godverdommese klootzak!’, piepte mijn opa vanuit zijn erker.
‘Zal ik maar een borreltje inschenken?’, riep mijn oma wat paniekerig.
‘Ik maak hem dood godverdomme!!’, hijgde mijn opa terug.

Maar volgens mij begon hij dan al te grijnzen.

Nieuwe stichting: Wij Eisen Prijzen!

Huilende kinderen in huize Quest. Huwelijkse crisis. Het huis is te klein. Daar, uitgeprint op tafel, ligt ‘De Brief’.
Duizendmaal gelezen, herlezen, uitgespeld, tegen het licht gehouden.
Maar niets, niets verandert de enig mogelijke interpretatie die aan de geformuleerde zinnen is te geven.
De familie Quest won de Postcodeloterij, en de Postcodeloterij trok de prijs weer in.

Dochterlief weigert nog huiswerk te maken. De tweeling eet niet meer. Mevrouw Quest is van de zenuwen beginnen te roken en ligt met een zware shag huilend achter het huis.
Job Cohen, Wouter Bos, alles is naar de achtergrond verdwenen.
Weg dromen, weg geluk, stuk; alles stuk.
Zelfs Bob de hond zit, met zijn staart tussen de poten, weigerachtig te janken voor de keukendeur.
Alleen Berend kan het hoofd nog enigszins koel houden. Met veel ijs, dat dan weer wel. En valium natuurlijk, maar dat is legitiem.
U gelooft het niet?
Leest u zelf maar en weent u met mij mee.

Maar, mevrouw Bea Post. De familie Quest pikt het niet. Reeds ‘as we speak’ is een stichting opgericht.
Deze stichting zal de Ombudsman, Radar en de Consumentenbond doen verbleken. Nimmer heeft u een tegenstander gehad die grimmiger, meer verbeten en vastberaden de wapens tegen u heeft opgenomen.
U hoort nog van ons!!

Stichting Wij Eisen Prijzen!
B. Quest
Voorzitter

We hebben maar één doel vandaag! Winnen!

Nee, Berend neemt niet veel serieus. Maar zo af en toe laat hij zich gaan. Dan neemt hij zijn taak zeer serieus, ja bijna zwaar op.

Al dagen zat hij te ploeteren. Het telefoontje was op maandagavond gekomen. Of hij het eerste wilde coachen zaterdag. De eigen coach was ziek, de trainer was voor dringende zaken elders (waarschijnlijk in het buitenland voor het bijscholen van het nationale elftal van Oezbekistan, zo dacht Berend), en, mede vanwege zijn bestuurlijke kwaliteiten, algemene voetbalkennis, deelname aan de scheidsrechteropleiding van de KNVB maar in het bijzonder naar later bleek, omdat men niemand anders bereid had gevonden was hij, Berend Quest gevraagd het eerste team zaterdag naar de overwinning te leiden.

Dus was het ploeteren. Analyseren. Beelden bestuderen. Boeken lezen en namen uit het hoofd leren.
Gaastra, de blonde reus, stond in het doel. Dat stond vast. Verder had hij een lijst van defensieve spelers, middenvelders en pure aanvallers. Berend schoof met spelers, met posities en met spel varianten.
Donderdagavond bekeek hij nog even een training, strak in het pak uiteraard.
Na de training de kantine in, om tot middernacht kwaliteiten, zwaktes en blessureleed in kaart te krijgen.
Vrijdags sliep Berend niet.
Hij was te onrustig, te gespannen, te bezeten van die wedstrijd, de volgende dag.

Zaterdagochtend om half vijf, het was nog volkomen stil in Burgwerd, brandde er alleen licht in huize Quest. Terwijl buiten de eerste vogels voorzichtig een poging deden wakker te worden liep Berend Quest reeds, op voetbalschoenen, in trainingspak en met pet, door de tuin te drentelen.
‘Het gras voelen’, noemde hij dat. Hij snoof hard in de bijna bevroren lucht. Een witte condens damp verliet zijn neusgaten.
‘We gaan het doen!!’, siste er uit zijn mondhoeken. Waarna hij zich naar binnen begaf voor de eerste van een lange reeks sterke bakken koffie. Eten lukte hem niet.

Eindelijk, half elf.
Nog een half uur en de wedstrijd zou beginnen.
Berend stapte met veel autoriteit de kleedkamer binnen. Daar zaten ze. Zijn mannen. Zijn bikkels. Zijn kerels van stavast!
‘Mannen!!”, bulderde de stem van Coach Berend Quest. ‘Ik hoef jullie niet te zeggen wat er op het spel staat! Het is de overwinning, en niets dan de overwinning!! Ik verwacht volledige en absolute inzet! Vechten! Er is maar één doel vandaag: het doel van Blauw-Wit!! Ben ik duidelijk!’
‘Ja trainer!’, klonk het gedisciplineerd in koor.

‘Mooi!’, riep trainer Quest.
‘Zijn er nog vragen?’
‘Ja meneer’, sprak de midvoor Johan Pietersma (Een briljant talent!).
‘Ik zit nu al een jaar in F1, weet u ook wanneer ik naar de E-tjes mag? Want ik wordt morgen al negen!’