Maand: januari 2013

Even laten poetsen

laten-poetsen

“Heb je al een cadeautje gekocht voor mij?”, vraagt mijn vrouw over de telefoon.
Denk nou niet dat zij bang is om wat te kort te komen. Nee, mijn vrouw is echtgenoot en moeder, dus zij wil de dingen geregeld hebben. Ik koop het gezamenlijke cadeau en dat moet wel geregeld zijn.
Anders staat mijn vrouw voor lul, sta ik voor lul en staan de kinderen voor lul.

Mijn vrouw heeft het cadeau ook al uitgezocht. Ik vermoed dat het feit dat ik niet gevraagd heb wat zij wil hebben hierbij een rol speelt. Aan de andere kant wil zij graag nieuwe oorknoppen, en smaak is persoonlijk.
Ik heb op mijn bureau dus 2 print-outs liggen van foto’s die zij heeft genomen van de etalage bij de plaatselijke juwelier.
Kandidaat cadeautjes zogezegd.

In de juwelierszaak sta ik oog in oog met een vrouw die nergens meer van opkijkt. Dat straalt zij ook uit. ‘Ik kijk nergens meer van op!!’, je ziet het aan haar houding, de woorden liggen op haar lippen en het straalt uit haar terneergeslagen ogen. Deze vrouw zou zonder blikken of blozen een gaatje in mijn glans prikken wanneer ik er om zou vragen. Al was het maar om vol te houden dat zij nergens meer van opkijkt.
Ik verkondig vrolijk dat ik een opdracht, nee, een missie heb. De vrouw kijkt er uiteraard niet van op. Zij kijkt ook niet op wanneer er een andere vrouw binnenstapt – die overigens de indruk maakt ook echt helemaal nergens meer van op te kijken – en zonder verder wat te zeggen of iemand te groeten via de de deur in de hoek van de winkel in het niets verdwijnt.
Ik pak de print-outs uit mijn zak en wijs aan welke oorknoppen ik wil kopen en vertel haar waar ze liggen in de etalage. De vrouw knikt en maakt aanstalten om de oorbellen te pakken.
Even later liggen de beide knoppen op de toonbank.

“Mooi!”, zeg ik. De vrouw kijkt daar natuurlijk niet van op.
Ik laat de vrouw zien wat mijn echtgenote voor de zekerheid op de print heeft geschreven: ‘even laten poetsen’.
“Ik zal ze even in bad doen”, zegt ze zonder op te kijken. “Niet dat ze er veel lichter van worden, dit zilver is gewoon wat donker.”
Even later gaan de twee knoppen glanzend (en veel lichter) in een knoppendoosje, grijpt de vrouw blindelings een precies op maat gesneden velletje inpakpapier, maakt er een pakketje van en plakt er als laatste een gouden kunstroosje op.
“Dan wordt het 36 Euro en 50 cent”, zegt zij.

Wanneer ik de deur uit ben realiseer ik mij dat ik mijn muts en handschoenen in de winkel heb laten liggen.
“Oeps!”, roep ik terwijl ik mij omdraai om ze te pakken.
De vrouw staart mij wezenloos aan.
“Als je maar niet denkt dat ik daar van opkijk”, lijkt ze te denken.

Ik kan er niets mee

dakloze

“Sjors is jarig vandaag.”
Ik hoor mijzelf ‘Oh’ zeggen.
Er schieten een aantal gedachten door mijn hoofd. Ik bereken hoe oud hij moet zijn geworden, ik vraag mij af of het 1 jaar of alweer 2 jaar geleden is dat ik hem voor het laatst zag. Wat overheerst is de gedachte dat ik niet weet hoe ik nu moet reageren. En dat ik moet reageren staat vast.

Ik voel mij niet aangesproken omdat een ander mij moet herinneren aan zijn geboortedag. Ik voel mij ook niet schuldig dat ik er niet aan heb gedacht. Ik voel helemaal niets, bedenk ik mij.
Ik voel mij slechts verplicht om enige vorm van sociaal wenselijk gedrag te tonen, en daar schrik ik van.

“Ik kan er niets mee”, zeg ik zacht.

Ik bedenk mij dat hij 29 is geworden vandaag. Ik weet weer dat het in augustus 2011 was, ruim anderhalf jaar geleden, dat ik hem voor het laatst zag en sprak.
Ik wachtte hem op voor de poort van de gevangenis in Heerhugowaard. We dronken een kop koffie in een tentje in Egmond aan Zee. Daarna ging ik met hem naar de reclassering voor een gesprek met een psychiater. Hij had tenslotte maar medicatie voor 2 dagen meegekregen. Er werd een recept geschreven en een vervolgafspraak gemaakt. Voor ik weer naar huis ging bracht ik hem naar de nachtopvang in Alkmaar, want met mij mee naar huis ging niet, zo hadden we afgesproken.
We zouden contact houden.

Veertien dagen later werd ik gebeld door de reclassering. Waarom ik niet op mijn afspraak was. Ik legde uit dat niet ik, maar mijn zoon een afspraak had. En dat ik niet wist waar hij was, hoe hij te bereiken was of hoe het op dat moment met hem ging.
Dat het niet goed ging was mij uiteraard wel duidelijk.
Ik heb sinds die dag in augustus 2011 niets meer van of over hem vernomen.

Er is een kans dat het goed gaat houd ik mij voor.
Misschien zit hij ergens vast en viert hij zijn verjaardag met koffie en gebak. Beter nog, misschien is hij wel ergens opgenomen.
Dat hij mij niet heeft laten weten dat hij vastzit of is opgenomen vind ik niet vreemd, en neem ik hem ook niet kwalijk. Ik kan mij de schuldgevoelens en de drempels wel voorstellen.
Als de tijd daarvoor rijp is, is het altijd vroeg genoeg voor contact, nooit te laat.

De kans dat het helemaal niet goed gaat is net zo groot, of eigenlijk groter. Dat weet ik.
Dan zal zijn verjaardag zijn als alle andere dagen. Op zoek naar drank en onderdak.
En die gedachte, daar aan moeten denken is wellicht de reden dat ik mijzelf het gevoel niet meer toesta.

“Ik kan er helemaal niets mee”, zeg ik nog een keer en leg het deksel terug op de put, voor ik overstroom.