Maand: juni 2012

Macht der Machtelozen

Ik slaak een kreet: “Hey, ik sta geld te wisselen!!” De parkeerwachter vertrekt geen spier en schrijft zijn bon. Ik word boos. Ik snauw hem toe dat zijn moeder wel trots op hem zal zijn, als hij vanavond over zijn avonturen vertelt. Dat helpt uiteraard niet.
Hij blijft ijzerenheinig doorschrijven. De benen een beetje uit elkaar. Als Ronaldo, die een vrije trap neemt.
“Klootzak”, sis ik hem toe.
Het lijkt hem niet te deren.

“It Klaailand, Burgwerd”, zeg ik. “Ja, Hallo! Jij denkt zeker dat ik een plattegrond van ieder dorp hier in mijn hoofd heb! Postcode!?” Hij zegt het niet, hij blaft het me toe. Zijn speeksel krijg ik er gratis bij. Een slagboom, een hokje. Het is geen 1942 en de man in het hokje is geen SS-er. Het is een opzichter van de vuilstort in Bolsward.
Postcode, of opdonderen.
Zoiets.

Ouder en wijzer ben ik. Ik weet zo langzamerhand tegen wie je beter niet in opstand kunt komen. De machtelozen van deze wereld zijn vaak de ware machtsmisbruikers.
Meebuigen, dat werkt beter.

Achter mijn huis zie ik een maaimachine rondjes draaien in het park.
Aan de voordeur staat een mannetje (type van Velzen). Of ik de trampoline even van het grondgebied van Staatsbosbeheer wil halen. Ik loop met hem mee. Het mannetjes stottert. Geeft niks.
Ik sleep de trampoline een meter of 3 de tuin in. Het mannetje kijkt naar mijn oven. Hij knijpt een oog toe en trekt een timmermansgezicht. “Die staat ook niet helemaal zuiver”, zegt hij. Ik zeg hem dat hij de oven (gemetselde baksteen op 10 centimeter gewapend beton) best mee mag nemen. Het mannetje kijkt verder. “En dat?”, vraagt hij, terwijl hij wijst naar de wilgen. “Dat komt door jullie”, zeg ik. “Bij het leeghalen van de sloot donderen jullie alles daar neer, inclusief wilgentakken. En nu staan er dus bomen.” “Dat is niet van ons, de sloot is van de gemeente.” Hij kijkt triomfantelijk. “Dan zijn we het eens”, zeg ik. “Met wat?”, vraagt hij. “Dat het dus niet van mij is”, glimlach ik. “Dan haal ik het weg”, bast het mannetje. Hij grijpt een portofoon en roept zijn slaafje op. Dat is die met die maaimachine. “Erwin, achterkant Klaailand, nu!”
De maaimachine komt, de boel gaat plat.
Als de rook is opgetrokken en de staatsbeheerders zijn vertrokken zet ik mijn trampoline terug waar hij stond. Mijn oven staat er uiteraard nog. Net als de bomen.
Tot volgend jaar, denk ik glimlachend.
En bedankt hè.
Voor het maaien.
Gneh.

Samen, op afstand

Ergens, tussen pakweg 70.000 anderen lig ik op mijn rug en kijk naar de wolk die traag voor de zon schuift.

Het is 1979, mijn eerste Pinkpop. Ik herinner mij het gerucht dat Mick Jagger backstage dronken aan het voetballen is. En dat hij liever voetbalt dan samen met Peter Tosh ‘Walk & don’t look back‘ te doen. En dat ik dat onbegrijpelijk vind. Dat je liever voetbalt dan op zo’n podium staan.
Ik grijns. Ik zou nu ook liever een balletje trappen.

Toen, in 1979, was ik 19. Als ik mijn ogen dichtdoe proef ik nog de sfeer. Die sfeer van ‘we zijn allemaal tof en lief’ en zo. Het intensieve gebruik van Zwarte Afghaan zal daar wel een steentje aan bijgedragen hebben. Ik weet nog dat ik toen met veel genoegen, ja zelfs een soort van trots zag dat er meerdere generaties door elkaar heen liepen. Dat het zo mooi was dat muziek verbond. Verschillen weg nam. De generatiekloof kon overbruggen. Dat niet iedere ouwe lul net zo’n zak als je vader was. Dat er ook moeders bestonden die uit hun dak gingen bij The Police.
Dat er ouders waren die jouw joint in dank aanvaarde.
Ik voelde niet zozeer de verbondenheid, maar meer het ontbreken van de verschillen.
Toen.

Vandaag ben ik met mijn dochter. Zij en twee vriendjes vliegen na het openen van de hekken naar voren. Om een paar minuten later trots te melden helemaal vooraan te staan. En waar ik dan ben. En of ik het niet erg vind, zo achteraan.
Nee meisje. Het is heerlijk zo.
Geniet er van.

Ik zie een moeder een aantal keer haar hoofd zwaaien. Alsof zij het korte gepermanente haar uit de krul wil schudden. De gêne van zich af wil werpen. Ze beweegt onwennig, en kijkt zo nu en dan om haar heen. Alsof zij bang is dat er mensen kijken en er aanstoot aan nemen. Links van mij zit een mannelijke leeftijdgenoot bijna hypnotisch gevangen aan een blonde mevrouw met enorme billen, twee blonde staartjes en kinderkleding. Zij drinkt rosé in een moorddadig tempo met een even geblondeerde vriendin. Het doet denken aan goedkope porno.
Rechts van mij zit een jongetje van een jaar of 10 verveeld met een Nintendo te spelen. Zijn oudere zus ligt met het hoofd op de buik van haar vriendje. Vriendje is een beetje ‘out’ lijkt het. Paps zit aan een biertje, moeder heeft een eigen stoeltje.
Er wordt nog maar eens bier gehaald zo links en rechts, en voor en achter me.
Dan ontstaat er drang naar voren. Nog even, dan komen de Peppers!
De ruimte tussen mij en de anderen wordt kleiner, de afstand steeds groter.
Het is me te benauwend, te close. Ik ga nog een stuk naar achteren.

Wanneer de Red Hot Chilli Peppers het eerste nummer inzetten ben ik de omgeving weer vergeten.
Ik geniet, van een afstand.
Het allermooiste moment komt wanneer op de grote schermen te zien is dat de camera zich richt op de voorste rijen.
Ik zie mijn dochter met twee handen zwaaien. Ze lacht.
En hoe onmetelijk onbereikbaar zij op dat moment ook is, we zijn samen.

Muren met oren en ogen

Zo had ik laatst een goed gesprek met mijn huis. Niet omdat ik het wil verkopen, ik zou het gewoonweg niet kunnen verdragen wanneer mijn huis zich niet gelukkig voelt. Ik vroeg haar (ons huis is een meisje) hoe het met haar ging. Zij antwoordde mij dat ze zo blij was dat ze net weer nieuwe kleding – zo noemt zij een verse verflaag – had gekregen, en dat zij heel erg opgeknapt was nu die grijze heks met dat negatieve karma niet meer zo vaak op visite kwam. Navraag leerde dat zij mijn moeder bedoelde. Ik snap dat, ik heb al jaren last van het karma van mijn moeder. Ik vroeg haar of er iemand bij moest komen om eventuele restanten negatieve energie van mijn moeder te verwijderen, maar dat was gelukkig niet nodig.
“Ik voel mij goed zo, het voelt zo heerlijk wanneer jij ‘s avonds bij mij binnenkomt”, fluisterde zij een beetje zwoel snikkend. Ik kreeg zowaar een erectie. Wat een lekker ding toch, dat huis van mij.

Hevig ontroerd vertelde ik die avond het goede nieuws aan mijn vrouw en kinderen, die ik terloops nog vroeg om niet meer naar ‘Help, mij man is klusser!’ te kijken omdat ons huis daar stress van krijgt.
Het was stil tijdens het eten. We waren gelukkig, want ons huis was gelukkig.
“Zet jij even een raampje open?”, vroeg mijn oudste dochter aan mijn zoon. “Oh ja, natuurlijk, ze kan niet zo goed over de lucht van spruitjes hè, de schat”, antwoordde mijn zoon glimlachend.
Ik keek vertederd naar mijn gezin. ‘Over de lucht van spruitjes’ had hij gezegd. Een frisisme, omdat hij haar liefheeft.

Die avond lagen wij vroeg op bed.
Mijn echtgenote streelde mij, en gaf mij uitdagende kusjes, maar ik vertelde dat ik moe was en wilde slapen.
Ik jokte.
Het was meer dat ik het gevoel had dat de muren oren en ogen hadden.
Het zou toch een beetje voelen als vreemdgaan.

Ik heb het haar beloofd

De stilte was hem oorverdovend. Niet dat het ontbreken van geluid de stilte zo beklemmend maakte, hij was al jaren doof. Het was de stilte van het alleen zijn. Het verstikte hem. Het huisje waarin zij al sinds jaar en dag woonden was klein en sober. Maar al was de woonkamer nog geen twaalf vierkante meter groot, zonder haar hoorde hij zelfs de echo van zijn eigen gedachten terugkaatsen van de kale muren.
“Godverdomme!!”, vloekte hij huilend.
Poes sprong op zijn knieën. Hij kon zien dat het beestje miauwde, horen deed hij het niet. Het beestje had al dagen niets gevreten. Hij streek een grote eeltige hand zacht schokkend over haar vacht. Hij wist dat Poes haar ook mistte. “Ze hebben haar afgestolen”, fluisterde hij bijna sissend, “gewoon afgestolen!”
Zo bleef hij zitten voor het raam, zoals hij dit al zeven avonden deed. Poes op schoot, de televisie op het sportkanaal, zijn blik naar buiten.
Als het mooi weer was liepen er soms mensen langs de kleine beheerderswoning op weg naar het graf van een dierbare. Gingen zij linksaf, dan waren zij van goede komaf. Liepen zij rechtdoor, dan waren zij van eenvoudige snit. Namen zij het paadje naar rechts, dan liepen zij naar het glazen monument dat hij gemaakt had voor de ruim tweehonderd baby’s die daar tot 1976 begraven waren. Nou ja, begraven. Ze waren meer ‘achter de heg gemieterd’, zoals hij dat uitdrukte. In een simpele doos of kist. Zonder steen, zonder eigen gedenkteken. Omdat ze stierven voor zij waren gedoopt.

Naast het huisje stond een kleine grafsteen. Je kon het vanuit de huiskamer zien. ‘Anna, geboren 2 mei 1960 – overleden 6 juni 1963’, stond in het steen gebeiteld. Het was alleen een gedenksteen, hun dochtertje was ergens anders begraven. Zij waren immers niet katholiek.
Hij had de steen naar hier verhuisd, voor haar. Zodat zij niet hoefde te zoeken, en zou verdwalen.

“U heeft uw vrouw zwaar mishandeld meneer, geef het maar toe!” “Nee edelachtbare, nee!! Ik heb altijd goed voor haar gezorgd, dat heb ik haar beloofd!!” “En hoe verklaard u dit dam?” Hij zag hoe zijn vrouw, met bebloed hoofd de zaal werd binnengeleid. Een politieman pakte haar arm en wees hem aan. “Daar, daar zit hij!! Hij heeft het gedaan!”, gilde de agent met een hoog stemmetje. Zijn vrouw had holle ogen en huilde tranen van bloed. “Heeft hij het gedaan?”, brulde de rechter. “Ja meneer, hij. Hij heeft het gedaan, hij heeft het gedaan”, zijn vrouw prevelde de woorden, als was het een gebed.
“Hij heeft het gedaan. Jij hebt het gedaan.”

“Ik heb niks gedaan!!”, brulde hij en opende zijn ogen.
Hij zat rechtop in bed en transpireerde hevig.
Het was drie uur ‘s nachts.
Zo ging het al dagen.

“Ik heb een fout gemaakt”, had hij de agenten verteld. “Ik had het niet moeten doen, ik weet het. Maar wat moest ik dan? Ik wist niets anders meneer, wat kon ik doen? Ze wilde weg, en dat kan niet meneer. Dat kan gewoon niet. Dan kan ze de weg niet meer vinden meneer, geloof mij. Heus, ik zal het nooit meer doen, ik had haar niet vast moeten binden. Ik weet het. En ik zal het nooit meer doen meneer, nooit meer! Ik wilde alleen maar voor haar zorgen, dat heb ik haar beloofd!”
Hij had gesmeekt, gehuild, gevloekt, gedreigd en gevochten.
Maar het hielp niets. Ze hadden zijn vrouw meegenomen, ‘afgestolen’, zoals hij het noemde.
Nu kon hij niet voor haar zorgen. Hij wist niet eens waar ze nu was.
“Ik heb het haar beloofd”, zei hij nogmaals en liet zich weer terugvallen op het bed.
Slapen deed hij niet meer die nacht. Zijn opengesperde ogen keken angstig naar de stilte tot het licht werd en de nieuwe dag zich aandiende.

Samen

We laten niet alleen Noord Holland maar ook de donkere luchten achter ons. Wanneer we de dijk oprijden wijzen alleen de natte bandensporen in oostelijke richting nog op regen. Voor ons de blauwe hemel met grote witte wolken. Het IJsselmeer is onrustig door de steeds draaiende wind. Heel ver weg, door de trillende lucht lijkt de kustlijn te zweven. Friesland verwelkomt ons.
Ik denk aan grote stappen vooruit. Aan durven en aan doen. Aan beslissingen en consequenties.
Ik kijk naar jou. Ik herken je vastberadenheid. Je straalt.
Ik houd mij vast aan de zekerheden die jij uitstraalt.
Het zal wel goed komen, het gaat lukken. Ik zie het. Aan jou.

We passeren de kazematten van Kornwerd.
De CD wisselaar heeft inmiddels The Scene Live verwisseld voor Blood Suger Sex Magik van de Red Hot Chilli Peppers.
We kijken elkaar aan. “Huh?” We schieten in de lach.
Achter ons zingt onze dochter, vijf jaar jong, vrolijk mee:

“She meant you no harm
Think you’re so clever
But now you must sever
You’re breaking the girl”

Later, wanneer we terug naar Alkmaar rijden weet ik dat we eigenlijk al onderweg zijn van de toekomst naar het verleden.
We gaan verhuizen. We verruilen de nieuwbouwwijk in Alkmaar voor een honderd jaar oude schoolmeesterswoning in een klein dorpje in Friesland: Spannum. Tot een week of wat geleden had ik er nog nooit van gehoord.
Het is alweer 10 jaar geleden.

Onze dochter, inmiddels HAVO scholiere van 15, zingt nog steeds mee met de Red Hot Chilli Peppers.
Komende donderdag gaan we de band live horen, in Nijmegen.
Mijn dochter en ik. Samen.
Het leven is mooi.

“What I’ve got you’ve got to give it to your mamma
What I’ve got you’ve got to give it to your pappa
What I’ve got you’ve got to give it to your daughter
You do a little dance and then you drink a little water
What I’ve got you’ve got to get it put it in you
What I’ve got you’ve got to get it put it in you
What I’ve got you’ve got to get it put it in you
Reeling with the feeling don’t stop continue”