Maak een volkoren deeg.
Los 25 gram gist en een theelepel suiker op in 3 dl lauwe melk.
Doe 500 gram tarwebloem in een kom, haal een flinke lepel bloem er uit en zeef die boven de kom. In de zeef blijft het ‘volkoren’ van de bloem over, hou dat apart.
Strooi 10 gram zout over de bloem.

Als de melk met suiker en gist 10 minuten gestaan heeft doe je dat bij de bloem, samen met een klontje van 20 – 25 gram roomboter. Roer met een houten lepel tot je ‘vastloopt’. Stort dan het deeg op een vlakke ondergrond en kneedt het tot je een soepel deeg hebt.
Dek het deeg in de kom af met een natte doek en zet het op een aangenaam warme plek een uur te rijzen.

De vulling.
Schil 2 zoetzure appels en snijdt deze aan kleine stukjes, niet groter dan een centimeter.
Doe de stukjes in een kom, samen met een flinke scheut citroensap, een handje rozijnen en 2 eetlepels donkere basterdsuiker.
Hak een paar blaadjes munt en een blaadje citroenmelisse fijn. Doe bij de appel.

Het brood maken
Na een uur het deeg opnieuw kneden, haal 2/3 van het deeg en meng dit met de appel en rozijnen. Laat het vocht in de kom achter.
Rol van het resterende deeg een lap, leg deze op een met bloem bestoven bakplaat. Leg hier het appeldeeg bovenop en vouw de deeglap om het appeldeeg heen.
Maak de bovenkant een beetje vochtig en strooi het ‘volkoren’ uit het deeg er overheen.
Afdekken met een natte doek en nog een uurtje laten rijzen.

Oven voorverwarmen en 45 minuten op 175 graden (hete lucht) het brood laten bakken.