– Hallo oma.
– Hé dag knul! Kom gauw binnen. Ga zitten. Koffie? Koekje? Of wil je soep?
– Een kopje koffie oma, ik zet wel even.
– Anders niets dan jongen? Je moet toch wat eten? Neem een bakkie soep!
– Nee oma, koffie. Dat is goed.
– Nou, koekje dan? Ik heb vast nog wel wat lekkers. Je moet toch wat eten jongen! Je bent nog in de groei tenslotte.
– Nou, haha, dat valt wel mee hoor oma, ik ben al weer 45 jaar hè. Ik ben wel in de groei, maar alleen nog in de breedte.
– Zeg Arie, hoe is het met Carola? Alles goed? En de kinderen?
– Met de kinderen gaat het prima oma.
– En met Caro?
– Marianne is aan het werk, en de kinderen zijn naar school.
– Oh, ja natuurlijk. Marianne.
– En hoe is het met Johan?
– Johan?
– Ja, je broer! Johan!
– Nee oma, ik ben je kleinzoon. Arie.
– Natuurlijk! Dat weet ik ook wel! Van Marianne!
– Precies. Wilt u ook koffie?
– Nee jongen, ik krijg toch soep?
– Wilt u soep?
– Ja graag broeder.
– Goed oma.