– Goedemiddag en welkom op deze schitterende dag!
– Dat is maar net waar je van houdt natuurlijk.
– Pardon?
– Dat je er maar net tegen moet kunnen. Tegen die zon. Ik kan er niet tegen. Ik krijg er vlekken van. Van die zon. Geef mij maar wolken.
– Oh, ja. Nou, dat is vervelend zeg. Dat u er niet tegen kunt. Wat kan ik voor u betekenen?
– Je zou eerst dat scherm eens wat kunnen laten zakken.
– Maar natuurlijk mevrouw. Kijkt u eens. Zo. Wilt u iets eten? Zal ik u de kaart even aangeven?
– Heeft u pizza?
– Jazeker, wat voor pizza had u gewenst?
– Wat voor pizza heeft u?
– Kijkt u eens, we hebben er 84, staan allemaal op onze uitgebreide kaart.
– Ik heb mijn bril niet mee.
– Hier, neemt u mijne maar even dan. Hahaha.

****

– Heeft u voorkeuren? Voor vlees, vis, groente, kaas?
– Ik lust geen vis.
– Ah, geen vis. Eens even zien. Een pizza met lekkere kaas dan?
– Wat voor kaas?
– We hebben een pizza met 4 soorten kaas, of met parmezaan, of met mozzarella, of gewoon met Hollandse kaas, dat kan ook hoor.
– Wat zit er op die met 4 soorten kaas?
– Ehhh, dat is parmezaan, mozzarella, gorgonzola en pecorino.
– Van die vieze stinkkaas, die schimmeltroep, hoe noem je dat?
– Blauwe kaas?
– Ja, blauwe kaas, dat moet ik niet hoor. Daar kan ik niet tegen.
– Goed, doen we de pizza met 4 soorten kaas maar dan zonder de Gorgonzola?
– Ja, maar wat krijg ik dan?
– Hoe bedoelt u?
– In plaats van die kaas, wat krijg ik dan?
– Nou, ik stel voor dat we dan wat meer van de andere kazen doen?
– Ja, lekker zeg! Volgens mij is die blauwe kaas juist de duurste kaas.
– Ik zal de kok vragen extra veel van de andere kaas op uw pizza te doen mevrouw.
– Ik heb liever een beetje stokbrood met kruidenboter.
– Dus, geen pizza?
– Jawel, maar ik bedoel, in plaats van die blauwe kaas!
– Nou, dat kan ik niet zomaar doen mevrouw. Ik kan wel aan de kok vragen de blauwe kaas te vervangen door extra veel andere kaas, maar ik kan u geen voorgerecht aanbieden als vervanging van een beetje kaas op uw pizza.
– Oh nee?
– Nee, sorry. Dat gaat niet.
– Nou, lekkere tent.
– Wilt u misschien alvast wat te drinken bestellen?
– Ik wil wel wat water.
– Met of zonder bubbels?
– Met of zonder bubbels?
– Ja, ik bedoel met of zonder koolzuur.
– Nee, gewoon water. Uit de kraan!
– Ik ben bang dat wij …
– Wat? Is jullie water afgesloten? Is het vies? Hebben jullie geen drinkwater?
– Jawel, maar ik ..
– Nou, gewoon water dus.
– Goed mevrouw.
– In een beker graag, niet in een glas.
– Een beker?
– Ja, ik kan niet tegen glas aan mijn lippen.
**