In het kleine keukentje brandde slechts een oude, koperen olielamp. Aan de houten tafel, op een houten stoel zat met kaarsrechte rug een vrouw. De vrouw was pas 42, maar zag er uit als Edith Piaff in haar laatste dagen. Een kleine, volledig in het zwart geklede, fragiele vrouw. Als een hopeloos musje dat, gelegen onder het nest in de heg, met grote, bange ogen vertwijfeld de wereld in kijkt. Alleen keek de vrouw in plaats van in onze wereld, in een dik boek. In het flikkeren van de olielamp was het alsof de gouden letters op de kaft ritmisch en één voor één werden belicht.
Zonder muziek. Zonder dat de camera door het vertrek bewoog om de eenzaamheid en de duisternis en de leegheid van het beeld te accentueren. De lading kwam helemaal van het minutenlang niet knipperen van de vrouw haar ogen.
Ademde zij wel?

Zij keek op. Plotseling, onaangekondigd maar ook heel rustig. Het boek sloeg zij dicht en legde het, nadat zij de tafel met haar lege hand leek schoon te vegen, op de kale planken van de tafel. Daarna vouwde zij de handen in haar schoot. Zij zuchtte zichtbaar maar onhoorbaar en sloot haar ogen. Ze leek te bidden. Haar lippen bewogen zachtjes.
De keukendeur ging open. ‘Goedenavond vrouw’, klonk een gedempte mannenstem. ‘Goedenavond Rein’, antwoordde de vrouw.
De commissie heeft positief beslist vrouw‘, zei de man.
‘Wat fijn man’, reageerde de vrouw.
‘Wij zijn in genade aangenomen. De Here is onze herder. De Here leidt ons de weg. Laat ons bidden’, sprak de man met gebroken stem.
‘Laat ons bidden’, antwoordde zijn vrouw.