Boven zijn bed hing slechts één foto. Het was een zwart-wit foto van een straat ergens in Hilversum met in die straat een opengebroken put. Boven die put, de voeten aan weerszijden van het gat, stond een man. Ondanks dat hij diep voorovergebogen stond, waardoor zijn kalende kruin goed zichtbaar was, kon je ook de sigaar zien die hij tussen de lippen geklemd hield.
Het was een zomerdag, rond het middaguur. Dat moet wel, want niet alleen was de hemel wolkenloos en stonden de bomen op de foto in volle bloei, de schaduwen bleven heel dichtbij.
Bovendien stond er in potlood achter op de foto ‘20 juni 1965’.

Waarom juist en alleen deze foto boven het bed van Hendrik Roeten hing is mij altijd een raadsel gebleven. Wel vond ik het typerend voor de situatie. Hendrik Roeten had reeds voor zijn 65e een knaller van een hersenbloeding gehad en zat nu, geestelijk en lichamelijk een wrak, al weer een paar jaar in Onder de Eikenboom.
Wat wil je ook, dacht ik altijd, wanneer je sigaren rokend gebukt boven een put gaat staan.
Dan vraag je er om.

Hendrik Roeten gaf er allemaal ‘geen moer’ om. Hij gaf niets om zijn lamgeslagen been, hij gaf niets om zijn hand die niet meer deed wat hij wilde en de hele dag tot een vuist gebald was. Hij gaf niets om de geur die een gesloten vuist na verloop van tijd gaat geven. Hendrik Roeten gaf zo op het eerste oog helemaal nergens om.
Zelfs niet om de urine die naast zijn stoel sijpelde.
Een sigaar en een biertje, dat was zo ongeveer wel de breedte van het interessegebied van Hendrik Roeten.
‘Houd je bek!’ schreeuwde hij loeihard door de kamer wanneer hij een gesprek niet meer begreep, of zich irriteerde aan iemand. ‘Houd godverdomme je bek!!’ brulde hij wanneer iemand de door contacturen geteisterde rechterhand van Hendrik Roeten wilde verzorgen en het hem pijn deed, of wanneer het Hendrik Roeten moeite kostte de gevraagde opdrachten uit te voeren.

Hendrik Roeten was een geslaagd aannemer. De vrouw van Hendrik Roeten was er met een andere zakenrelatie vandoor gegaan, al ver voor hij zijn hersenbloeding kreeg.
Zij hadden twee zonen. De oudste zoon was in de zaak gestapt, en had het bedrijf verder tot bloei gebracht. Een miljoenenbedrijf was het geworden. Met meer dan 50 man personeel.
De jongste zoon was piloot bij de luchtmacht. Die jongste zoon kwam heel soms op bezoek. Eenmaal kondigde hij ook een ‘fly-over’ aan. Hij vertelde op welke dag en op welk tijdstip hij met zijn straaljager over Haarlem zou vliegen, en dat hij dan een groet zou brengen.

Hendrik Roeten zat die dag buiten in een rolstoel te wachten zonder dat hij leek te weten waarop hij wachtte. Tot met bulderend geraas twee straaljagers laag overvlogen en één van de straaljagers een keer de vleugels op en neer liet gaan.
Toen lachte Hendrik Roeten een heuse, blije lach. Je kon aan het omhoogkomen van zijn rechterschouder zien dat hij naar de lucht wilde wijzen terwijl hij riep: ‘Kijk, daar! Dat is mijn zoon!’