Een dag of 35 geleden rookte ik mijn laatste sigaret. Een dag of 35 zeg ik omdat ik gewoon geen zin heb om het precies uit te rekenen. Of, misschien is het wel omdat ik bang ben dat het mij niet lukt, om het precies uit te rekenen. Ik moet dan waarschijnlijk een kalender – zo een van papier – pakken en de dagen gaan tellen. En daar heb ik geen zin in.

Vreemd? Ja, het is wat vreemd. Maar het is ook vreemd om niet meer te roken.
Ik mis niet de sigaret, dat valt alleszins mee. Het roken als gedrag, daar waar de meeste problemen zitten als je de doktoren, psychologen en ‘stoppen met roken coaches’ moet geloven, speelt in mijn leven als niet roker een nauwelijks noemenswaardige bijrol.
Soms, als ik in de zon loop. Of wanneer ik echt een zucht van verlichting slaak omdat ik meen een heuse prestatie te hebben neergelegd. Dan denk ik wel eens heel even ‘zo, en nu een peuk’. Maar heus, meer als een keer of twee in de week heb ik dat niet.

Wat veel erger is is het gevoel in mijn buik. Mijn onderbuik. Daar waar de vlinders van de lente en de liefde wonen. Daar voelt het nog steeds alsof ik iemand ben kwijtgeraakt. Daar voel ik mij weer dat jochie van 14. Net nadat de verkering uit is geraakt. Die zich paniekerig realiseert dat het haar helemaal niets schijnt te doen. Dat hij wel, maar zij geen verdriet heeft. Dat het dus ook nooit meer goed zal komen.
Een gat dat nog steeds niet te vullen is. Niet met eten, niet met sex. Niet met schrijven. Niets.

Ja, ik weet het heus wel.
Het gaat over.