Jaar: 2011

Aangegrepen

Een jaar geleden was ze ineens weg. Het schuurtje, het rijtje heesters en de betegelde plaats lagen er nog, maar het stoere skûtsje was weg. Haar bewoners, Piet en Diny, een ouder echtpaar waren er ook niet meer.
Weggevaren. Voor altijd vertrokken richting warmere oorden. Via rivieren en kanalen vertrokken naar een mooie plek ergens in Frankrijk. Zo fantaseerde ik.
Ergens was ik ook wel bang dat een van beide was overleden, maar ik vond Frankrijk veel leuker.

Vandaag liep ik langs de Trekvaart en precies op de plek waar hun schip al die jaren had gelegen kwam ik hen weer tegen. Op mijn vraag waar hun schip was, vertelde Piet:
“Er is geen plaats meer voor ons soort mensen jongen. We moesten daar weg. Ambtenaren hè. Ik heb gekozen voor Dientje en mij. We zijn oud, en ziek. Zie je die bomen? Duizend keer heb ik gevraagd of er wat in gekapt kon worden. Populieren. Als ze zomers vol blad zitten en het waait een keer dan ligt het schip vol. Kostte de laatste zomer 3 ramen. En ik kan het niet meer opbrengen, want ik moet alles zelf doen. Geen pensioen, altijd wilde vaart gevaren. Als schipper. Ik viel op zo’n grote boot door een luik naar beneden. Nek kapot, rug stuk. Operaties. Afgekeurd. De boot ligt in de verkoop. Al een jaar. Onverkoopbaar in deze tijd.
We zitten nu in zo’n seniorenwoninkje, ginder (hij wijst naar de overkant van het water).
Geen geld, en geen aanspraak op enige ondersteuning. “U heeft bezit”, zegt zo’n tyfusambtenaar mij dan. Maar ‘onverkoopbaar’ heeft hij nog nooit van gehoord.
We hebben samen 1100 euro per maand. Nou, dan hoef ik het jou verder niet uit te leggen denk ik. Dan heb je dus gewoon niets te besteden. Tyfuslijders!”

Terwijl Piet een sjekkie draait vult Diny de stilte: “Je moet niet zo schelden Piet.” En daarna:”Ik sta al een jaar iedere morgen op met het gevoel dat het een hele lange logeerpartij is. Maar ja, sinds een tijdje slaap ik in ieder geval weer. Vroeger was het mooi hoor, als ze uit het water moest. Op de helling. Machtig vonden we dat. maar, het mag niet meer. Nu moet ze in een dok. Weet je wat dat kost? 3800 Euro! 3800!! Dat kunnen wij toch niet opbrengen? Alles voor de rijke mensen, en wij kunnen de groeten krijgen.”

Piet: “Weet je wat het ergste is jongen? Ik heb altijd als schipper gevaren en dit schip is wat we er aan over hebben gehouden. Nu is het een straf geworden. Het kost alleen maar en ik kan haar ook niet onderhouden nu. Ze gaat van mij af. En hard. Geef me dan vergunning voor een woonark, maar dat mocht ook niet. Er moest hier van alles veranderen. En? Zie jij al wat gebeuren? Alles ligt er nog precies zo bij als de dag dat ik het achterliet.
Tering tyfus ambtenaren!
Die boot is van 1910, en he-le-maal gaaf en origineel. En let op mijn woorden! Over een tijdje kom ik haar weer tegen. Dan heeft zo’n meneer met centen mijn mooie skûtsje gekocht en verkloot. Ze geven niks om het erfgoed, maar alles voor de centen.
Maar ja. Het is niet anders. Gelukkig hebben we elkaar nog.”

Ik neem afscheid en loop richting Burgwerd.
Aangegrepen.

Spitskooksalade met sinaasappel

Een heerlijke, milde en frisse salade. Zo klaar, erg gemakkelijk en kan prima een paar uur van te voren gemaakt worden.
[tabgroup tab1=”Ingrediënten” tab2=”Bereidingswijze” tab3=”Overige info”]
[tab]

  • 1 spitskooltje
  • 1 grote sinaasappel
  • 5 tenen knoflook
  • 1 citroen
  • een handje olijven
  • 5 gedroogde tomaatjes
  • 1 kleine ui

[/tab]
[tab]Snijd een spitskooltje in hele dunne reepjes. Snijd de reepjes klein tot je een paar centimeter in lengte overhoudt.
Pel de knoflook, en snijd deze in dunne plakjes. Verwarm een koekenpan met een scheut olijfolie en bak de knoflook een paar minuten op een zacht vuurtje. Voeg nog een scheut olie toe.
Rasp wat schil van een citroen en voeg dit toe aan de knoflook en olie.
Als de olie weer bakt, pers je de citroen boven de pan uit. Pitten is geen probleem, de olie wordt de dressing en ga je zeven.
Als het vocht kookt, van het vuur halen laten afkoelen.

Snipper het uitje. Snijd een handje olijven in plakjes.
Schil de sinaasappel (ik snijd de schil er af, zodat er geen wit vel meer te zien is).
Snijd de sinaasappel in plakken (dus niet in parten). Je snijdt de sinaasappel dus zoals je ook een citroen snijdt als je die wilt persen.
Snijd de plakjes sinaasappel in ‘taartpuntjes’.
Hak wat gedroogde tomaat fijn.
Doe de ingrediënten bij elkaar en schep goed door.

Nu zeef je de olie en citroen boven de salade en schept alles nog eens goed om.
Zet een uurtje weg om de smaken goed te laten intrekken.
Serveer de salade niet te koud. Op kamertemperatuur komen de smaken beter tot hun recht. [/tab]
[tab]Deze salade kun je prima verrijken met wat gegrilde of geroosterde kip.[/tab]
[/tabgroup]

Aardappel-courgette schotel

Ik maakte deze schotel eigenlijk even tussendoor omdat mijn dochter ‘iets met courgettes’ wilde eten.
Ik begon zonder recept, maakte ook geen foto maar het resultaat was zo goed dat ik het recept niet alleen wil bewaren maar ook graag met jullie deel.
[tabgroup tab1=”Ingredienten” tab2=”Bereidingswijze” tab3=”Overige info”]
[tab]Voor 5 personen:

  • 1,5 kilo aardappelen
  • 3 courgettes
  • 200 gram roomkaas
  • 3 grote eieren
  • 2,5 dl melk
  • 200 gram oude geraspte kaas
  • 1 flinke ui
  • een paar tenen knoflook
  • Italiaanse kruidenmix
  • zout en peper

Huh? Er zit toch altijd nootmuskaat in? Ja, meestal wel. Maar niemand heeft die smaak gemist en ik denk dat het verder in dit geval ook niets toevoegt.
[/tab]
[tab]Schil de aardappelen en snijd deze aan plakken van ongeveer een halve centimeter dik.
Kook de aardappelen ongeveer 5 minuten in ruim water met wat zout.

Schil de courgettes (met de kaasschaaf) en snijd deze in plakken van een halve centimeter dik. Je kunt de courgette ook in de schil laten trouwens.
Doe de gesneden knoflook en de in ringen gesneden ui in een pan met wat olijfolie. Als de ui glazig is (rustig vuur, niet te hard!) voeg je de courgette toe. Courgette ook altijd op een rustig vuur bakken.
Regelmatig omscheppen, ongeveer 5 minuten.
Verwarm ondertussen de oven voor op 200 graden.

Doe de roomkaas in een kom, voeg de melk toe en klop alles los. Daarna de eieren toevoegen en nog even los kloppen. Voeg wat zout en peper toe, en een handje gedroogde Italiaanse kruiden. (Vers is lekkerder, maar ja, het is winter.)
Voeg als laatste de geraspte kaas en wat peper en zout toe.

Vet een ovenschaal in met olijfolie en leg daarin de helft van de aardappels. Dek dit af met de courgette. Daarna de rest van de aardappelen.
Verdeel met een sauslepel het mengsel over de schotel. Niet gieten, anders ligt alle kaas op 1 hoop.

Zet de ovenschaal 20 minuten in de oven. Als de bovenzijde te snel bruin wordt de oven iets temperen.
Eet smakelijk!
[/tab]
[tab]
Wij aten deze schotel met een plak koude ham, genaakt volgens dit recept.

Ik maakte de schotel ook met de courgette nog in de schil.

[/tab]
[/tabgroup]

Jongensdromen

Voetbal.
Nederland is niet alleen het land met 17 miljoen bondscoaches.
Nederland telt ook net zo veel scheidsrechters, lijnrechters, spelverdelers, keepers, trainers, verzorgers, mentale coaches en niet te vergeten voetbalverslaggevers, commentatoren en televisie persoonlijkheden.
We weten in Nederland allemaal alles beter. Verreweg de meesten weten het overigens het beste vanaf de bank, het liefst met chips en bier. Maar dat terzijde.

Slechts een klein deel – maar nog altijd een hele grote groep mensen – probeert zijn of haar betrokkenheid bij het spelletje iedere week praktisch in te vullen door vrijwillig als coach op te treden bij de pupillen.
En al mag je als gemiddelde f-coach blij zijn dat alle 7 spelers het doel van de tegenstander uitkiezen om te scoren, en al telt bij de e-pupillen buitenspel nog niet en ook al vind je het als d-coach eigenlijk helemaal niet zo gek dat je ofwel met 14-0 verliest, ofwel met 9-0 wint; alle coaches denken aan kampioensbekers. Alles coaches maken opstellingen. Alle coaches zoeken naar wegen om de sterkste krachten binnen het team ‘uit te nutten’ en eventuele zwaktes zo veel mogelijk te bedekken.
Alle coaches willen winnen. Alle coaches zijn dromers.
Net als alle voetballers.

Een bestaan als coach van pupillen is zwaar. De meeste voetballertjes snappen nog lang niet alles. Het ontbreekt spelers nog aan ervaring, vaardigheden en inzicht. Een team is vaak niet meer dan een verzameling enthousiastelingen met één of twee talentjes. Tactiek, ach. De meeste van de spelers kennen de betekenis nog niet, weten nog niet hoe je het woord moet schrijven. Laat staan dat zij het als team, in een wedstrijd en tegen een specifieke tegenstander kunnen inzetten.
Wanneer je naar een gemiddelde pupillenwedstrijd kijkt dan kun je als voetballiefhebber af en toe hele mooie dingen zien. Prachtige bewegingen, mooi uitgevoerde tackles en heel erg netjes opgezette aanvallen. Echter, verreweg het meeste van wat de pupillen willen mislukt jammerlijk. De bal waait hopeloos de verkeerde kant op, dat schot op doel komt niet. En als dat schot komt dan gaat de bal huizenhoog over. Of dat schot is niet meer dan een lullig rollertje richting de goal waar de keeper vervolgens enthousiast overheen duikt.
En de coach? De coach doet zijn best.

‘Gaat van die goal af!!’, roept hij gedreven. ‘Er zijn teveel mensen voor de bah-hal!!’, brult de denkbeeldige leeuw. ‘Bewegen!!!’, ‘Je moet instappen!!’, ‘Neem die man nou van elkaar over!!’, ‘DER-UI-HUIT!!!!’, ‘Hou het nou breed jongens!’, ‘Maak dat veld eens groter!’, ‘Meer diepte, speel nou es met meer diepte!!’
‘WAT HEB IK NOU GEZE-HE-GD?!!!’
De meeste pupillen hebben trouwens helemaal géén idee wat de coach heeft gezegd.
Wie denkt dat de hersenen van een pupil al zover ontwikkeld zijn dat hij èn op de bal kan letten, èn de tegenstander in de gaten kan houden, èn zijn positie bewaakt èn naar zijn moeder kan zwaaien die langs de kant staat èn daarnaast de aanwijzingen van een coach kan horen, kan begrijpen en kan opvolgen heeft het gruwelijk mis.
Dat kunnen pupillen – een enkeling daargelaten – nog helemaal niet.
Wat pupillen wel kunnen, en ook doen, is dromen.

En die ene opmerking, dat ene compliment, die ene toejuiching, die ene aanmoediging.
Het kan zomaar het verschil maken tussen een hele mooie, of een vervelende droom.
Onze jongensdromen zijn wel voorbij. Wij werden geen profvoetballer, bondscoach of hoofdtrainer. De meeste van de huidige pupillen zullen die dromen ook niet werkelijkheid zien worden.
Daar kunnen wij niets aan doen, dat kunnen wij niet geven.
Hun dromen, die kunnen wij hen gunnen.
Een lachende coach, een bemoedigende coach en een stimulerende coach helpt daarbij.

(Eerder gepubliceerd in het clubblad van Jeugd Voetbal Bolsward)
[suffusion-widgets id=’5′]

Martin

“Het was een ongelukje!” De broeder die zaalwacht had, broeder Ambrozius, keek Martin langdurig en met priemende ogen aan. “Shhht, stil zijn! Je hoeft de anderen niet wakker te maken.”
Martin stond met blote voeten en een natte broek op het koude steen. Hij rilde. Niet alleen van de kou, maar ook omdat hij bang was. Broeder Ambrozius verschoonde zuchtend het stalen bed. Toen het bed verschoond was en Martin onder de dekens wilde kruipen om zich weer enigszins te verwarmen siste broeder Ambrozius hem toe: “Niks daarvan! Je zult toch niet in je eigen viezigheid gaan liggen! Meekomen!” Broeder Ambrozius wees streng richting de deur van de slaapzaal.
Toen de deur van de slaapzaal achter hen dicht was en Martin rechtsaf in de richting van de doucheruimte wilde lopen pakte broeder Ambrozius zijn hand. “Hierheen”, fluisterde hij alleen en liep met Martin aan de hand in de richting van het kamertje van de broeder van dienst.

Eenmaal binnen draaide broeder Ambrozius de deur in het slot.
“We zullen jouw eens leren jezelf schoon te houden”, sprak de broeder streng. Martin moest zijn pyamajasje, zijn hemd, zijn natte broek en onderbroek uittrekken en zo stond Martin daar, met zijn handen voor het kruis te wachten op wat komen ging. De kamer was gelukkig goed verwarmd en Martin had het niet langer koud. Even bedacht Martin zich dat het toch niet eerlijk was, bij de jongens op de slaapzaal was het steenkoud, en op de kamer van de broeder was het juist heel erg warm.
Broeder Ambrozius had ondertussen een grote kom water gevuld. “Hier komen”, zei hij. Martin stapte naderbij. De broeder zeepte een washandje in, deed de washand om zijn hand en sprak op gebiedende toon: “Hier komen, zo kan ik er niet bij!” Voor Martin er erg in had was broeder Ambrozius al begonnen de buik van Martin in te zepen. “Vind je dit lekker?” Martin zweeg en werd steeds angstiger. Andere jongens hadden hem al gewaarschuwd voor broeder Ambrozius. Dat hij jongens uit bed haalde midden in de nacht. Dat hij hen dan sloeg. En erger.

Na de buik moest Martin zich omdraaien en was de onderrug aan de beurt. Toen zijn billen. De washand met zeep leek extra aandacht voor de bilnaad van Martin te hebben. “Bukken”, zei broeder Ambrozius, waarna het de washand nog steviger, nog gerichter en steeds langzamer door de bilnaad van Martin ging. “Dit vind je lekker hè, vieze jongen! Draai je om!” Martin huilde. “Ik zal het nooit meer doen broeder”, prevelde hij zacht.
Broeder Ambrozius had zich inmiddels op de piemel van Martin geworpen. Die stond recht overeind. Waarom, dat wist Martin niet. “Zie je wel vies ventje, dat je het lekker vind!” Broeder Ambrozius spoelde de washand af, ontdeed het lichaam van Martin van schuim en zeep en begon Martin’s jongenslichaam af te drogen.

Broeder Ambrozius die al die tijd op een stoel zat trok Martin dichter naar zich toe. “En dit, dit vind je natuurlijk ook lekker hè?” De broeder legde beide handen om de billen van Martin, trok de jongen naar zich toe en nam de stijve piemel in zijn mond. Martin probeerde zich terug te trekken, maar dat lukte niet. de broeder was veel te sterk. Martin begon te schreeuwen. “Niet doen, niet doen!!”, riep hij in paniek.
Broeder Ambrozius liet de piemel uit zijn mond glippen, stond op en gaf Martin een vuistslag op zijn slaap. “Houd je mond, duivelsjong!!”, siste hij. “En nu liggen jij!” Broeder Ambrozius smeet de door de klap half verdoofde Martin op zijn buik op het bed, ontdeed zich van zijn pij en ging bovenop hem liggen.

Eén hand lag voor zijn mond, zodat hij geen geluid maakte en een vinger van de andere hand van Broeder Ambrozius deed pogingen zijn anus te penetreren. Martin gilde, zonder geluid uit te kunnen brengen, van de angst en pijn.
Even later voelde Martin hoe broeder Ambrozius zijn stijve lid tegen zijn anus drukte en met kracht zich naar binnen drong.
De angst was ondragelijk, de pijn gekmakend. Martin was bang te sterven, hier op het bed, in de kamer van de dienstdoende nachtbroeder. Broeder Ambrozius zuchtte en steunde en voor hij klaarkwam trok hij zich uit Martin terug, stopte zijn bebloede en gezwollen lid in de jongen’s mond en kwam kreunend klaar. “Drink”, hijgde hij. “Drink het zaad van Jezus opdat het de duivel uit je drijft!”

Hierna mocht Martin zich aankleden. Maar voor hij naar de slaapzaal terug ging drukte broeder Ambrozius hem op het hart te zwijgen. Dat het de duivel was die deze verlangens in hem gebracht had. Dat het de roeping van broeder Ambrozius was om deze duivelse verlangens uit hem de krijgen. Dat bedplassen niets anders was dan onaneren. Dat er over praten kwaadspreken met de tong van de duivel was. Er over praten gelijk stond met verdoemd worden Dat hij dan zeker eeuwig zou branden in de hel.
Martin sliep die nacht niet.
Toen hij een jaar later zijn 12e verjaardag vierde plaste hij nog altijd met grote regelmaat in zijn bed.
En meestal was broeder Ambrozius de nachtbroeder die hem kwam verschonen.

Het vrolijke kind Martin werd een moeilijke puber. Agressief, gesloten, oninvoelbaar en niet in staat zich te binden.
Op zijn 17e kreeg Martin verkering. Toen na een avond stappen zijn vriendin seksuele avances maakte raakte Martin in paniek, smeet haar op bed, ontkleedde en verkrachtte haar. Zij deed geen aangifte, maar verbrak wel de relatie.
Op zijn 22e trouwde Martin. Zij was verliefd op hem, hij niet op haar. Na de geboorte van hun eerste kind, een dochter, kreeg Martin last van stemmen. Het waren stemmen uit de hel. De stemmen vertelden Martin dat hij vies was, waardeloos en inferieur. Dat hij dood moest. Om de stemmen te onderdrukken begon Martin te drinken.
Na 2 opnames in een psychiatrische instelling werd Martin depressief. Hij lag 3 maanden in bed, at en dronk nauwelijks en sprak niet meer.
Toen tijdens een nieuwe opname de medicatie begon aan te slaan en Martin weer wat actiever werd nam hij een bus naar de begraafplaats waar de inmiddels overleden broeder Ambrozius lag, bond een plastic zak over zijn hoofd en maakte een einde aan zijn leven.
Nooit heeft Martin met iemand ook maar één woord gesproken over broeder Ambrozius.

Naschrift:
Nee, dit verhaal is niet echt gebeurd.
Dat ik het wel geschreven heb heeft te maken met het gegeven dat heel veel slachtoffers van seksueel misbruik zoals dat heeft plaatsgevonden in de rk kerk niet of nauwelijks, en zeker niet expliciet, hun verhaal aan de wereld laten weten.
Zij schamen zich. Zij leven nog altijd onder de dreiging van hel en verdoemenis. Ze kunnen zich onmogelijk de gruwelijke details van de vernederingen, verkrachtingen en bedreigingen nog herinneren.
Zij zijn bang niet geloofd te worden.
En die angst is terecht. Dat leert de geschiedenis ons.

Wat mij opvalt aan de verhalen van slachtoffers die ik hier, hier, hier, hier en hier of hier gelezen heb is dat zij bijna nergens expliciet (kunnen) vertellen wat hen is aangedaan. Zij laten ons meer de gevolgen zien.
Dat seksueel misbruik van kinderen verminkend is. Dat het levens kapot maakt en de slachtoffers niet naar de hel gaan, maar in de hel leven. Dat er geen excuses zijn.
Dat een kerk onder wiens verantwoordelijkheid en gezag dit op zulke grote schaal heeft plaatsgevonden en wellicht nog altijd plaatsvindt, meer moet doen dan excuses aanbieden en zich schamen.

Het meest indringende van de presentatie van de commissie Deetman gisteren vond ik de bijna radeloze vraag van de voorzitter ‘wat er toch mis is met onze maatschappij’ en de constatering dat wij eigenlijk niet willen weten en willen zien wat er allemaal om ons heen gebeurd.

Met het verhaal ‘Martin’ heb ik geprobeerd iets van dat leed in beeld te brengen.