Jaar: 2010

Loempia

Dit receptje bedacht ik zelf.
Omdat de kinderen op school Vietnamese loempia’s hadden gemaakt en vertelden dat we dat thuis ook eens moesten doen. wat niet hoort, maar wat ik wel deed was gebruik maken van bladerdeeg.
En, dat gaat heel goed.
De loempia wordt er ‘anders’ van, maar wij vonden het erg lekker.

Eerst maar even een vulling.
Ja, kijk, gebruik je fantasie zou ik zeggen.
Een combi van groenten, een stukje kip, doe maar wat.
Hou je daar niet van?
Wat denk je van wat Italiaanse kruiden en een lekkere blauwe kaas?

Bij een Chinees in België at ik zelfs eens een keer een loempia met ijs! Het kan, je moet wel in staat zijn het ijs heel koud te maken, met stikstof of zoiets.
Maar dan kan het.
De frituurtijd is namelijk maar heel kort, en net lang genoeg om het ijs van onbeschrijfelijk koud, naar eetbaar koud te krijgen.

Maar goed, je moet dus een vulling hebben en wat je er in stopt maakt niet zo veel uit.
Bedenk wel dat vlees etc. eerst gebakken moet worden, de baktijd van die loempia is maar een paar minuten. Niet lang genoeg om van allerlei ingrediënten gaar te krijgen.

Mooi, je hebt een vulling.

Een pak bladerdeeg, uit de vriezer. (Roomboter, uiteraard.)
laten ontdooien.
Werp het tafelblad – vinden de kinderen ook zo leuk – vol met een hand bloem.
Rol de plakken bladerdeeg uit tot ze zo dun zijn dat je er bijna doorheen kunt kijken.

Leg een plak als een ruit voor je.
Een drolletje vulling in de midden.
Vouw de buitenste punten naar binnen. Vouw de onderste hoek naar binnen (zie je de envelop?).
Bestrijk de overgebleven punt met wat opgeklopt ei, als lijm.
Rol de loempia nu dicht, leg hem te drogen (half uurtje) met de gelijmde punt naar beneden.

Frituren in een paar minuten.
Eet smakelijk.

Soms, dan geloof ik er ineens in

Gisteravond keken wij ‘Oorlogswinter’. Wij, dat is dus het hele gezin Quest.
Op enig moment heeft de hoofdpersoon, Michiel, contact gemaakt met een neergeschoten piloot en hij, Michiel van 14, gaat deze piloot helpen.
Als hij de schuilplaats in het bos uitkomt lacht hij.

‘Ik snap het niet’, zegt F. (13), ‘waarom lacht hij nou?’
Ik vertel haar dat Michiel eindelijk een ‘rol’ heeft in de oorlog. Hij is ineens geen kind meer, maar een verzetsstrijder.

Aan het einde van de film, net na de bevrijding, zie je dat Michiel een stuk slang aanpakt van zijn buurjongetje en daarmee boven zijn hoofd zwaait. Dat maakt een zingend geluid. Michiel lacht.
‘Wat is daar nou leuk aan?’, vraagt zoon B. (11).
En nu komt het.

Grote zus F. zegt tegen haar broertje: ‘Daar gaat het niet om, of het leuk is. Het gaat om wat papa straks zei. Hij werd eerst volwassen, en nu mag hij weer kind zijn.’

Jezus, wat vind ik dat mooi!

Wonderen bestaan niet

Nee, wonderen bestaan echt niet. Nee, geen voorbeelden. Niet doen. Wonderen bestaan niet. En omdat u het even niet kan verklaren, is iets nog altijd geen wonder.
Uw geloof in wonderen, geachte lezer, is waar bijvoorbeeld de rk kerk dankbaar gebruik van maakt. En Jomanda. Uw horoscooptrekker. Uw handlijnlezer.

Wat geen wonder is, bijvoorbeeld, is uw geloof in wonderen.
U houdt er niet van dat zaken niet verklaard kunnen met de drie jaar MAVO die u gestudeerd heeft. Oh, u heeft 4 jaar HAVO, daarna VWO en een studie aan de universiteit gedaan? Nou, jammer, maar ook dat geeft geen garanties dat u wel in staat bent om zonder het geloof in wonderen door dit leven te stappen.

Wij leven op een heel klein, nietig klote korreltje in een omgeving die zo groot is dat het ieders bevattingsvermogen te boven gaat. En zelfs voor hen die dat kunnen begrijpen, of die in ieder geval kunnen bevatten dat zij dat niet kunnen bevatten (bent u er nog?) is het gevolg van dat bevattingsvermogen de conclusie dat er buiten wat wij kunnen waarnemen aan werkelijkheid nog meer ‘werkelijkheden’ moeten bestaan.
Dat moet wel, omdat de wetten die wij kennen niet voldoende zijn om te verklaren wat wij denken waar te nemen.
Maar nogmaals: omdat wij het niet snappen, betekent niet dat er wonderen plaatsvinden.

Nu geloven in wonderen is net zo achterlijk als het geloof dat de aarde plat is.
Ieder wonder zal ontkracht worden, alles is te verklaren.
Heus, het vraagt alleen geduld en studie.

Ik ben een enorme egocentrische, tegen het autistiforme aanschurende, in zichzelf gekeerde, nauwelijks corrigeerbare, seksistische, ongeduldige, narrige, sacherijnige zwartkijkende, vaak sprakeloze en neurotische klootzak.
En jij houdt van mij.
Daar ben ik blij om, iedere dag weer.
Maar het is geen wonder.

Kies mij!

Kijk. Ik wil er dus niet moeilijk over doen.
Ik heb sinds dat ik in Den Helder, als 12-jarige, ‘kampioen 25 meter spaghetti eten’ werd dus niets meer gewonnen. (Een dramatische race overigens. Men had 25 meter gekookte spaghetti in de schouwburg van Den Helder op uitgerold toiletpapier gelegd, wat vreselijk plakte. Alleen omdat mijn tegenstanders het papier en de pasta trachtten te scheiden heb ik gewonnen. U begrijpt nu ook waarom ik alleen eigengemaakte verse pasta eet! (Waarvan hier overigens het recept, maar geheel ter zijde.))

Nou ja, ik heb wel een prijs gewonnen voor mijn tweet: ‘Met een kennis van nu, was ik vroeger getrouwd‘, maar die prijs heb ik helaas nooit in ontvangst mogen nemen, en nu Femke Halsema de politiek zo plots heeft verlaten komt het er ook niet meer van ben ik bang.

Dus ja, ik wil heel graag ‘Twitteraar van het jaar’ in de categorie ‘Blogger’ worden.
Ik ben reeds genomineerd, u moet nu alleen nog even op mij stemmen.
Nou ja, dat moet natuurlijk niet.
Maar ik zou het graag willen.

En anders schrijf ik nooit geen blog meer voor jou blijf ik natuurlijk gewoon van je houden.

Stemmen kan hier.

Een kerstverhaal

Hij drukte het gaspedaal onverantwoord diep in. De traction control had moeite om het grote aantal pogingen van de wielen om door te slippen in bedwang te houden. Maar zelfs al reed hij gevaarlijk hard, meer dan 50 kilometer in het uur kwam hij niet vooruit. En hij moest er nog zeker 160.
Hij vloekte. Godverdomme!! Hij had het beloofd, hij had beloofd om er nu eens één keer bij te zijn. Om er op tijd bij te zijn. In zijn binnenzak zocht hij naar zijn telefoon en belde naar huis. Hij had geen bereik.
Hij probeerde, terwijl hij met één oog naar de bijna onzichtbare weg voor hem keek, zijn telefoon van provider te laten wisselen. Dikke sneeuwvlokken sloegen geruisloos tegen de voorruit van de auto. De ruitenwissers elimineerden onvermoeibaar de aanhoudende pogingen van de witte massa om hem het zicht helemaal te ontnemen. Het was alsof de ruitenwissers zich realiseerden dat wanneer zij ook maar één slag zouden missen, of één minuut zouden verzaken, de sneeuw zo zwaar tegen het voorraam zou leunen dat een volgende slag halverwege de beweging zou stranden. De ruitenwissers zouden dan hopeloos vast komen te zitten, de ruitenwissermotor zou doorbranden en hij zou hopeloos verloren zijn.
Hij gaf de pogingen om bereik te vinden met zijn telefoon op en zapte in hoog tempo langs radiozenders in een poging om iets anders te horen dan gezemel over het wereldleed van het voorgaande jaar en kerstmuziek.
Zijn blik ging terug van de radio naar de weg.
Kut!!! Hoorde hij zichzelf schreeuwen. In een flits zag hij iets bewegen voor hem op de weg, hij zag licht terugkaatsen in grote, dicht bij elkaar liggende ogen. Ogen die zeker anderhalve meter boven het wegdek zweefden. Hij gaf een ruk aan zijn stuur, trapte op de rem en deed wat iedereen doet die niet weet hoe hij een ongeluk moet voorkomen: zijn ogen richtte hij op de plek waar hij niet heen wilde, de bomen langs de weg. Hij zette zich nog schrap, dacht in een flits aan de leegheid van het land waardoor hij reisde en voelde de klap wel komen, maar maakte hem niet echt mee.

I feel you touch my hand
And whisper in my ear
Ask me how I’m feeling now
And I want to get near you
But I can’t even hear you

De radio is het enige geluid dat hij hoort. Verbaasd opent hij zijn ogen. Hij ziet, slechts op centimeters van zijn ogen, het leer van zijn stuurwiel. Hij proeft bloed in zijn mond. Zijn hoofd bonst, hij hangt schuin voorover. Nu pas voelt hij het knellen van de gordel die hem belet om verder voorover te vallen.

Hij moet blijven lopen. De sneeuw heeft de wonden aan zijn gezicht verdoofd en er stroomt geen bloed meer uit de wonden op zijn gezicht. Hij weet niet eens of het bloed dat er kleeft nu bevroren, of gestold is.
Met een ruk kijkt hij om. Hoorde hij een auto? Het is niets.

Hij is moe. Geen idee meer welke kant hij oploopt, of welke kant hij uit moet. De batterij van zijn telefoon is leeg, of zijn telefoon is stuk. Hij weet het niet. Zijn schoenen, niet gemaakt voor sneeuwwandelingen, zijn doorweekt. Zijn tenen exploderen bijna van de pijn.
En in zijn hersenen beginnen twijfel, spijt en de angst te gaan verliezen de overhand te krijgen.
Voor het eerst is hij echt bang dood te zullen gaan.
Niet dat hij bang is voor de dood, maar meer dat hij bang is dat hij de komende dood niet meer zal kunnen en willen bestrijden.
Zijn overlevingsdrang laat hem langzaam in de steek.

Hij zit aan de kant van de weg. Met zijn handen heeft hij een plek zo goed en zo kwaad als het kan sneeuwvrij gemaakt. Hij moet rusten.
Hij kijkt naar zijn bijna blauwe handen, en steekt deze dan weer in de zakken van zijn jas.
Voorovergebogen zittend bedenkt hij zich dat hij geen kou meer voelt.
Gedachten vertragen.
Hij moet bijna lachen wanneer de gedachte aan hem voorbij trekt dat hij welhaast een bevroren hart heeft.

Marnix, zijn jongste zoon kijkt hem vragen aan. ‘Maar waarom dan’, spreekt zijn vervormde stem. ‘Ik wil niet naar jou, ik wil naar mijn moeder!’ Hij ziet Jasmijn, zijn vrouw. Jasmijn kijkt hem aan met die blik die hij is gaan leren kennen. Die hij, tot een jaar of wat geleden, alleen maar herkende, wanneer Jasmijn de wereld om haar heen haar afkeuring liet blijken.
Nu was het een blik van afstand. Van een gebrek aan herkenning. Van twee werelden die een universum uit elkaar waren gedreven. Jasmijn, zijn mooie vrouw was Jasmijn, een onbereikbare vrouw geworden.
Hij kijkt naar de man naast Jasmijn. Hij kent hem niet. Maar hij weet genoeg.
Hij kent jasmijn ook niet. Hij voelt zich misselijk worden.

‘Waar blijf je nou?’, vraagt een stem vol irritatie door de telefoon. ‘Je weet toch hoe belangrijk het is dat jij hier vanavond bent? Dit is mega belangrijk man! Waar zit je?’ Hij wil wel reageren, maar hij kan het niet meer. Hij wil de verbinding verbreken, maar er zitten geen knoppen op het toestel. Er klinken steeds meer stemmen die hem roepen. De geluiden worden harder. Stemmen gaan schreeuwen, schreeuwende stemmen gaan over in gegil.

Er komen draden uit zijn mond! Hij grijpt met beide handen naar de slingerende zilveren, rode en gele draden die voor zijn ogen zwaaien.
‘Whooo, rustig, rustig..’, spreekt een kalme stem boven het geluid van een sirene uit.

Hij opent zijn ogen en kijkt in die van Jasmijn. Haar ogen zijn vochtig, ze huilt.
‘Hoi’, lacht zij door haar tranen heen. ‘Het gaat goed komen’, zegt Jasmijn terwijl zij zacht in zijn hand knijpt.
‘Je bent waarschijnlijk in slaap gevallen en van de weg afgeraakt, je was onderkoeld, maar het gaat goed komen’, zegt Jasmijn op zachte toon.
‘Ja’, fluistert hij, ‘het gaat helemaal goed komen.
‘Misschien mag je morgen al weer naar huis’, zegt Jasmijn.
‘Hou je nog van mij?’, vraagt hij.
Jasmijn kijkt hem een ogenblik nadenkend aan. ‘Ja’, antwoord zij dan. ‘Ik hou nog van je. Heel veel zelfs.’
‘Je hebt geluk gehad’, zegt Jasmijn.
‘Ja’, zegt hij zacht, ‘Ik heb zeker geluk gehad. Een geluk bij een ongeluk.’
En omdat er niets meer gezegd hoefde te worden, of iets te zeggen was dat hun geluk kon vergroten zwegen zij.