‘Hee maatje.’
‘Hee pa, hoeistie?’
‘Hij (wijst op de man in het bed naast hem) hoest de godganse dag. Ik niet. Hij heeft een operatie gehad, en nu een infect achter de longen. Moet ik waarschijnlijk ook, die operatie. Drie aders verstopt. Hij had er maar één en dat was al genoeg om hem open te hakken.’
‘Zie je er tegen op?’
‘Nee hoor, ik niet. Hij daar (wijst op het bed schuin tegenover hem), die Turk, heeft pas geleden een by-pass gehad. Dat wat ik ook moet. Maar hij lekt.’
‘Hij lekt?’
‘Ja, die by-pass lekt.’
‘Nou, lekker dan.’
‘Ach ja. Ze hebben net met veel tumult het bezoek bij hem weggestuurd. Je kent dat het. Maximaal twee bezoekers. Komt zijn hele Turkse familie aanzetten. Zullen wel zo’n busje hebben. Ik moet nog een uur blijven liggen trouwens.’
‘Want?’
‘Ik heb een of andere kurk in mijn lies, vroeger plakten ze dat af met een drukverband. Nu kan het met een kurk, die lost ook vanzelf weer op. Die kurk zal wel tijd nodig hebben om te hechten. Ze zullen wel bang zijn dat hij los schiet of zo. Ik hoop wel dat ze mij meteen helpen, ik ga niet met een rolstoel naar huis. Of een looprekje, dat verdom ik. En ik schijt ook niet op een pot. Dat doe ik niet, dan schijt ik maar niet. Godverdomme.’
‘En wanneer hoor je wat de plannen verder zijn?’
‘Morgen, dan gaan ze met een hele club van die geleerden al de patiënten langs. Nou ja, ik doe maar wat ze zeggen. Ik vind dat je dat wel verplicht bent. Als je zo’n behandeling aangaat, dan moet je ook meewerken he. Vind ik dan.’
‘Net zeg je nog van niet.’
‘Wat niet?’
‘Nou, je zegt net dat je niet in een rolstoel naar huis gaat en zo. Dat is niet echt meewerken. Ik bedoel, wat als ze toch zeggen dat je naar huis moet, met een rolstoel? Ga je dan lopend?’
‘Nee, natuurlijk niet. Dan blijf ik gewoon hier!’
‘Bepaal jij dat?’
‘Ha ha, nee. Nou ja, we moeten maar zien dan. Maar ik schijt niet op een pot!’
‘Ach, gewoon laten komen die pot en met zo verschrikkelijk veel lawaai gaan zitten persen dat iedereen op de alarm knop gaat drukken, dat ze in paniek met de crash-car binnen komen rennen. Dan mag je meteen naar de wc.’
‘Ja, of de hele boel gewoon onderschijten!’
We schieten in de lach. Produceren nog wat pers- en kreun geluiden waardoor de hele zaal stilvalt.
‘Heb je het er al over gehad wat er moet gebeuren wanneer het mis gaat?’
‘Ja, natuurlijk! Niet reanimeren! Geen gesodemieter met mij. Of ik knap er van op, dan is het prima. En anders niet. Ik heb ook een euthanasie verklaring. Daar ben ik lid van, van die club.’
Het bezoek van de andere overbuurman vraagt of mijn vader familie is van die en die en zus en zo.
‘Als we dezelfde naam hebben, dan is het familie. Maar het zegt me niks. U moet weten, wij zijn niet zo van de familie contacten. Wij missen daarvoor een gen.’
De vrouw kijkt verbaasd en zwijgt.
Mijn vader geeft mij glunderend een knipoog.

Het wordt langzamerhand weer tijd om op te stappen.

‘Nou, maatje, leuk dat je er was. Ik weet niet hoe lang je nog blijft, maar anders zie ik je misschien nog wel.’
‘Ik zie je morgen.’
‘Ok, mooi. Tot morgen.’

Het voelt goed zo.
Dat ik er ben, hier en nu. Daar gaat het om.
Buiten pak ik de fiets, mijn vaders fiets, en rijd met een lichte wind in de rug en een bijna volle maan naar Glanerbrug.