Kees-Jan Olieslager was met een peloton ME uit zijn flat in Zandvoort gehaald. De buren vonden het namelijk niet zo prettig dat Kees-Jan al zijn meubilair door de ramen van zijn op de tweede verdieping gelegen appartement naar buiten had geworpen. Ook het gegeven dat hij daarbij erg schreeuwde vonden de buurtbewoners uiterst ongewenst.

Hij was altijd al een vreemde snuiter geweest, zo meende de omwoners, maar nu ging hij toch echt te ver.
Omdat Kees-Jan de deur aan de binnenkant gebarricadeerd had met een fiets, zijn brommer en een stalen bedframe, maar misschien nog meer omdat hij, piemelnaakt, in het raamkozijn met een zwaard stond te zwaaien, rukte de politie met zwaar materieel uit. En de brandweer. En de ambulance. En de rest van Zandvoort.

Kees-Jan werd geboeid en vastgebonden op een brancard de gesloten opname afdeling van het psychiatrische ziekenhuis binnengereden. De broeders en de vier begeleidende politieagenten stonden wat onwennig naast de brancard in de gang. Kees-Jan kon zich nauwelijks bewegen. Zijn grote, uitpuilende ogen schoten angstig door zijn kassen. Hij bibberde. Van de angst en van de kou.
Het was 21 juli, drie uur ‘s nachts en ongeveer 22 graden Celsius.

Omdat niemand wist wat Kees-Jan zou gaan doen wanneer hij uit zijn boeien bevrijd zou worden kreeg hij eerst nog maar een kalmerend middeltje per injectie en werd hij direct doorgereden naar een separeer ruimte, al waar hij dan eindelijk werd bevrijd.
‘Dekens’, bibberde Kees-Jan.
Meer kwam er niet uit.
Kees-Jan kreeg dekens, draaide zich rillend om en sloot zijn ogen.

De volgende dag bleek Kees-Jan een uiterst rustige, verlegen, angstige en vooral psychotische man te zijn. Het was niet zijn eerste opname, en het zou, zo het zich liet aanzien, ook niet zijn laatste zijn.
Kees-Jan had het idee dat ‘de buren’ hem via de muren konden beïnvloeden. Zij konden in zijn hersenen kijken en zijn gedachten lezen. Als klap op de vuurpijl hadden de buren bij Kees-Jan een ijsbal in zijn buik gestraald. Dat wil zeggen, in de beleving van Kees-Jan dan.
In de situatie van Kees-Jan helpt er in eerste termijn vaak maar één ding: pillen.

De daaropvolgende ochtend lag Kees-Jan diep onder de dekens in zijn bed toen de leerling verpleegkundige binnenstapte met het medicatieblad. Deze leerling had een missie. Voor het eerst zou zijn de pillen zelfstandig uitdelen. En, psychiatrische patiënten gedwongen opgenomen zijn en medicatie; dat is wel eens lastig.
Zij was duidelijk niet van plan om de eerste de beste keer terug te keren met berichten als ‘hij wil het niet’.
‘Goedemorgen meneer Olieslager. Het is tijd om op te staan en… ik heb hier uw medicatie.’ Kees-Jan Olieslager keek argwanend vanuit zijn bed naar de vriendelijk lachende zuster. ‘Het is koud zuster’, reageerde hij. ‘Nou, dat valt wel mee hoor, en we hebben een warme douche. Maar eerst even uw pillen.’ Kees-Jan keek naar de zuster en toen naar de hand met de medicijnen. ‘Nee zuster’, zei hij. Ik hoef geen pillen. Ze moeten die ijsbal uit mijn buik halen. Dan is alles goed.’ De zuster drong aan: ‘Meneer Olieslager, u bent opgenomen in een ziekenhuis. U heeft pillen nodig om weer beter te worden.’
‘Nee hoor’, was de kalme reactie van Kees-Jan. ‘Ik heb warmte nodig.’
‘Luister nou meneer Olieslager (de zuster werd wat paniekerig), de dokter heeft deze medicatie voorgeschreven zodat u zich weer wat beter gaat voelen, ik wil graag dat u deze inneemt, uit bed komt en u gaat aankleden.’
Kees-Jan Olieslager dacht even na en zei toen zeer beslist: ‘Er is een ijsbal in mijn buik gestraald, en die moet er uit worden gehaald. Ik behoef geen pillen, ik behoef een operatie!’

De zuster raakte nu ongeduldig en besloot de confrontatie te zoeken. Immers; met de pillen en hangende pootjes terug keren naar de verpleegpost? Nooit!
‘Meneer Olieslager, luister. Er is lichamelijk he-le-maal niets mis met u! Er zit geen ijsbal in uw buik! U heeft een probleem in uw hoofd! Daar gaat het niet goed! En daarom krijgt u medicatie. Om dat weer beter te maken!
‘Denkt u dat zuster?’
‘Ik weet het wel zeker!’ (De leerling verpleegkundige begon inwendig al een beetje te juichen.)
‘Nou u het zegt..’, ging Kees-Jan door.
‘Het is wel koud in mijn hoofd!’

Hierna trok Kees-Jan de dekens tot over zijn kruin en bleef de rest van de dag in bed.