Jacob van der Vrede was dood. Ineens. Zo maar. Op een ochtend werd hij niet meer wakker. Elisabeth, zijn echtgenote, had er niets van in de gaten. Volgens Elisabeth sliep hij uit.
Het was een lastige vraag. Hoe gingen wij om met Elisabeth? Haar Cor was dood en Elisabeth was zo dement dat zij zich iedere dag opnieuw afvroeg wanneer de andere bewoners nu eens terug naar hun eigen huis zouden gaan. Cor, zoals Jacob voor Elisabeth heette, lag opgebaard aan de Zijlweg in Haarlem. Toen ik Elisabeth voorstelde om daar heen te gaan ten einde afscheid te nemen van Cor keek zij mij een ogenblik verbaasd aan, haalde de schouders op en zei op haar allerliefst: ‘Natuurlijk ga ik met je mee jongen. Maar, we moeten wel om half twaalf thuis zijn hoor!’ Ik glimlachte en bedacht mij met enige ontroering dat zij het allemaal best wel door had.
Totdat zij er achteloos aan toevoegde: ‘Want dan komt Cor thuis’.
Elisabeth genoot van het korte ritje van de Haarlemmerhout naar de Zijlweg. Ze neuriede een kerkelijk lied en vertelde mij zo nu en dan wat zij zag. ‘Hier woonde Napoleon’ en ‘Ach kijk, de melkfabriek!’, jubelde Elisabeth tussen de gezangen door.
Jacob van der Vrede lag in een goedkope kist met aan het hoofdeinde een glazen raampje.
(Ik moet destijds zelf erg nerveus zijn geweest. Ik kan mij niet meer herinneren of dit een raampje in het deksel was, of het bovenste deel van het deksel dat was vervangen door een raampje.)
Elisabeth keek aandachtig rond, stootte bewonderende kreetjes uit over al het moois wat zij zag en zong. Een jubellied uiteraard. Op de lieve Heer. Ik overwon mijn gêne en wenkte Elisabeth voorzichtig in de richting van de kist, met daar in haar man Cor, met wie zij meer dan zestig jaar getrouwd was geweest. Elisabeth kwam naderbij, boog zich over de kist en leek een moment te schrikken. Toen hield zij haar hoofd een beetje schuin, klopte op het glas en fluisterde: ‘Cor, Co-hor’. Hierna draaide Elisabeth zich om naar mij, veegde een traan uit haar ogen, vouwde haar magere handen en zei: ‘Laten we maar gaan.
We moesten Cor maar niet wakker maken.
Hij slaapt net zo lekker.’