Ik ben niet iemand van spijt en boete. Maar het zit me toch niet lekker. Het verhaal van Jan-Hendrik.
Ik was die avond helemaal alleen op de afdeling ‘Medisch Centrum’ van het ziekenhuis. Het MC was een afdeling voor patiënten met een dubbele handicap. Een psychiatrische stoornis vermeerderd met een somatische ziekte waren voorwaardelijk om er te worden opgenomen. Vaak lagen er oude mensen met een combinatie van een psychiatrische aandoening, een somatische ziekte en zwakbegaafdheid.
Ik was dus alleen. Of; de patiënten hadden alleen mij. Dat maakt het duidelijker.
Het uitzendbureau had die middag nog gebeld met het bericht dat zij zouden trachten nog iemand te vinden, maar het zou niet meevallen. Welke eisen er gesteld werden vroeg de dame. ‘Een goede zin en bereidwillige handen’, vatte het eisenpakket ongeveer samen.
Om zeven uur ging de voordeurbel, het was een gesloten afdeling moet u weten.
In de deur stond een pukkelig mannetje van een jaar of negentien. ‘Ik ben Jan-Hendrik, en ik kom je redden’, sprak hij monter. Te jong, te overmoedig.
Eenmaal op de verpleegpost vertelde Jan-Hendrik dat hij de studie HBOV ging aanvatten, maar later dokter zou worden, of psychiater. Ik mocht, zo vertelde hij terloops, hem overigens best ‘JH’ noemen. Dat doe ik hier dan alsnog.
Mijn naam vroeg hij overigens niet. Ik was er ook nog niet aan toe gekomen mij voor te stellen. Hij praatte aan een stuk door die JH.
O ja, en hij liep in pak, JH. Voor het geval u nog niet helemaal begrijpt waar ik heen wil.
Omdat het mijn pauze was besloot ik JH een flinke dosis aandacht te geven. Mijn dag kon toch al niet meer stuk. Als eerste gaf ik JH een witte jas, een stethoscoop, een pen, een thermometer, een oude donkere skibril, een pieper, een portofoon, een fietssleutel, een Zweedse band en een blikje konijnenvoer. Konijnenvoer? Ja, konijnenvoer.
En limonade. Thee of koffie lustte JH niet.
JH had nu een veel te grote witte jas aan nu, met zakken die zwaar naar de grond werden getrokken van alle essentiële verpleegartikelen en stond met een Zweedse band om, en het blikje konijnenvoer in de hand iewat beteuterd, maar verwachtingsvol naar mij te kijken.
Of gewoon voor lul, als u dat een beter beeld vindt.
Ik ging HJ een rondleiding geven. De afdeling MC was namelijk een aanbouw van het feitelijke MC waar onder andere laboratoria, röntgen, tandarts, koelcellen, mortuarium en obductieruimte waren ondergebracht. Om daar te komen liepen wij door de gang die uitzicht bood op de patio. Ik wees JH op het konijnenhok in de patio en vertelde hem dat dit de kamer was van mevrouw de Vries. Die dacht namelijk dat zij een konijn was en, om haar enigszins rustig te houden was de patio speciaal voor haar vrijgemaakt. Ze vond het er heerlijk, mevrouw de Vries.
Na het bezoek aan de röntgen al waar de donkere bril goed van pas kwam, liepen wij in de richting van het lab. Ik vroeg HJ of hij een beetje bekend was met bloedonderzoek, want we liepen door de drukte al zeker 25 liter achter. HJ kleurde een beetje en bekende dat hij ‘daar nog niet zo veel ervaring mee had’.
‘Ok’, zuchtte ik en keek alsof ik een nieuwe planning moest maken. Ik nam JH mee naar het mortuarium. ‘Even een dode opwarmen’, sprak ik hem geroutineerd toe. (Dit klopt overigens wel, een overledene kun je beter even op temperatuur laten komen voor er rouwbezoek komt.) Nadat wij samen, nou ja, samen, de rouwkamer in orde hadden gemaakt werd het tijd voor de obductie ruimte. Ik vertelde JH dat er nogal wat mensen op de nominatie stonden om de overlijden en dat wij, uit gewoonte en vanwege onderzoeksdoeleinden, altijd direct de hersenen van de overledenen verwijderden. In de kaal betegelde opductiekamer, met spoelbak en roestvrijstalen gereedschap moeten mijn woorden indruk hebben gemaakt. JH zag inmiddels bleker dan zijn witte jas.
Op de terugweg naar de afdeling kwam, bij toeval, het moment waarop ik scoorde. Mevrouw de vries, zoals wij het konijn noemden, was in beeld.
Vanuit de patio keek het grote Vlaamse-reuzen-konijn met zijn grote donkerbruine Vlaamse-reuzen-konijnen-ogen nieuwsgierig onze kant uit. JH keek naar het konijn, en keek naar mij. Ik zei slechts: ‘Dag, mevrouw de Vries’. En gaf hem een bemoedigend knikje mijn voorbeeld te volgen. ‘Dag, mevrouw de Vries’, stamelde JH.
Toen wij de verpleegpost binnenkwamen ging ik zitten, nam koffie en zei: ‘Gek he?’
‘W-wat’, stotterde JH.
‘Nou, hoe dat werkt’, antwoordde ik. ‘Neem nou die mevrouw de Vries. Ze denkt niet alleen dat ze een konijn is, ze gaat er ook steeds meer op lijken!’
Beste Jan-Hendrik,
Ik begrijp dat het best moeilijk is dat je nu al weer een jaar of twintig boekhouder bent. En dat je ook, achteraf gezien, mij daarvan de schuld geeft. Daar heb je gelijk in jongen.
Ik zal het nooit meer doen.
Sorry.