Aagje was een volkse vrouw. En zo gedroeg zij zich. Niet alleen nu zij dementie had in combinatie met een transfusie waardige hersenbloeding, nee, zo was Aagje altijd al. Spaarndamse volksvrouw. Sprak ook heel goed Dementees zou mevrouw van Delft zeggen (In de schaduw van het nieuws, 23 januari).
Jeperdepeperdejeperdepeep, jeperdepeepejee! Dit vat het vocabulaire van Aagje wel zo’n beetje samen. Op een onbekend melodietje. Soms vrolijk, soms wat narrig, soms wat verdrietig. Maar nooit boos. Als Aagje namelijk boos werd, dan kon zij ineens praten. ‘Vuile klootzak!’, riep zij dan ineens. Of: ‘Vuile gore klootzak’, als je Aagje pijn deed bij het haren kammen.
Wanneer je Aagje eten gaf, zo’n tot moes gemalen hap, dan genoot Aagje. Meestal. Dat malen dat moest wel. Aagje weigerde namelijk een gebit in te doen. Nou ja, weigerde. Zij deed het gewoon uit en gaf het, met één oog toegeknepen aan de eerste de beste voorbijganger; de dokter, de dominee of aan meneer Hanning. En zeker aan meneer Hanning kon je beter geen gebit geven. Die deed hem namelijk in zijn mond. Gewoon, als extra naast zijn eigen gebit. En dan kon meneer Hanning ook niet meer eten.
Naast heel boos worden kon Aagje ook heel erg sexueel opgewonden raken. Dan bracht je Aagje naar bed en dan wilde zij een kusje. En, wee de arme leerling, stagiair of uitzendkracht die zich voorover boog om die kus te geven. Die kreeg de Spaarndamse volkstong van Aagje tot achter in zijn keel geschoven.
Of zij fluisterde zomaar, zonder directe aanleiding, hees, terwijl zij je met haar nog krachtige rechter arm naar zich toe trok: ‘Stop hem er maar eens lekker in jongen’. Dat werd niet altijd begrepen. Zeker niet door het bezoek van haar tafelgenoten, de dominee en de fysiotherapeut.
Bezoek kwam nooit voor Aagje. Dat dan weer niet.
Soms stond Aagje in een hoek van de kamer, alsof zij straf had. Als je dan naar Aagje toeliep en vroeg wat er was zij ze zachtjes: ‘Jeperdepeperdejeperdepeep. Jeperdeperdepeep…’
En toverde een grote glimlach op haar gezicht.
Lieve Aagje.