Maand: januari 2010

Onder de Eikenboom VI [Laat Maar Slapen]

Jacob van der Vrede was dood. Ineens. Zo maar. Op een ochtend werd hij niet meer wakker. Elisabeth, zijn echtgenote, had er niets van in de gaten. Volgens Elisabeth sliep hij uit.
Het was een lastige vraag. Hoe gingen wij om met Elisabeth? Haar Cor was dood en Elisabeth was zo dement dat zij zich iedere dag opnieuw afvroeg wanneer de andere bewoners nu eens terug naar hun eigen huis zouden gaan. Cor, zoals Jacob voor Elisabeth heette, lag opgebaard aan de Zijlweg in Haarlem. Toen ik Elisabeth voorstelde om daar heen te gaan ten einde afscheid te nemen van Cor keek zij mij een ogenblik verbaasd aan, haalde de schouders op en zei op haar allerliefst: ‘Natuurlijk ga ik met je mee jongen. Maar, we moeten wel om half twaalf thuis zijn hoor!’ Ik glimlachte en bedacht mij met enige ontroering dat zij het allemaal best wel door had.
Totdat zij er achteloos aan toevoegde: ‘Want dan komt Cor thuis’.
Elisabeth genoot van het korte ritje van de Haarlemmerhout naar de Zijlweg. Ze neuriede een kerkelijk lied en vertelde mij zo nu en dan wat zij zag. ‘Hier woonde Napoleon’ en ‘Ach kijk, de melkfabriek!’, jubelde Elisabeth tussen de gezangen door.
Jacob van der Vrede lag in een goedkope kist met aan het hoofdeinde een glazen raampje.
(Ik moet destijds zelf erg nerveus zijn geweest. Ik kan mij niet meer herinneren of dit een raampje in het deksel was, of het bovenste deel van het deksel dat was vervangen door een raampje.)
Elisabeth keek aandachtig rond, stootte bewonderende kreetjes uit over al het moois wat zij zag en zong. Een jubellied uiteraard. Op de lieve Heer. Ik overwon mijn gêne en wenkte Elisabeth voorzichtig in de richting van de kist, met daar in haar man Cor, met wie zij meer dan zestig jaar getrouwd was geweest. Elisabeth kwam naderbij, boog zich over de kist en leek een moment te schrikken. Toen hield zij haar hoofd een beetje schuin, klopte op het glas en fluisterde: ‘Cor, Co-hor’. Hierna draaide Elisabeth zich om naar mij, veegde een traan uit haar ogen, vouwde haar magere handen en zei: ‘Laten we maar gaan.
We moesten Cor maar niet wakker maken.
Hij slaapt net zo lekker.’

Oerbrood en inlegkruisjes

Gerben ging iedere dag naar de Jumbo in Bolsward. Niet altijd op dezelfde tijd, maar wel iedere dag. Op maandag haalde Gerben verse melk, vleeswaren en een diepvriesmaaltijd. Die diepvriesmaaltijd kocht Gerben omdat hij alleen woonde en op maandagavond altijd bij het voetbaltrainen ging kijken. Van zeven tot acht. Gerben was een groot fan van damesvoetbal. Nou ja, van de dames van het tweede dameselftal van Bolswardia dan. En eigenlijk ook maar van één dame van het tweede dameselftal van Bolswardia. Gerben volgde de trainingen zittend op zijn fiets, vanachter de hekken aan het pad dat het Bolwerk, het sportpark van Bolsward, doormidden snijdt.
Gerben had kortgezegd op maandag geen tijd om te koken.
Op dinsdag kocht Gerben meestal twee bruine ‘Oerbroden’. Van dat grove, bruine brood waarvoor je meer betaalt omdat de bakker er minder werk aan heeft. Maar Gerben vond dat bij een echte Friese kerel passen, Oerbrood. En Gerben was een echte Friese kerel vond hij zelf. En Gerben vond dat iedereen dat ook moest kunnen zien. Dat hij een echte Friese kerel was.
Woensdag was de dag van het vlees voor Gerben. Droge Friese worst, Rundergehakt maar vooral en met name gegrilde kippenvleugeltjes. Gerben hield niet van kip, maar op woensdag stond de midvoor van het tweede dames elftal van Bolswardia altijd achter de balie van de gegrilde kippen, in de verste hoek die de Jumbo rijk is. De rest van de week zat de midvoor van het tweede dameselftal van Bolswardia, die ik nu verder Monique zal noemen, achter de kassa. Tenminste, wanneer zij niet een vrije dag had natuurlijk. Of vakantie. Iets wat Gerben overigens vreselijk vond.
Donderdags deed Gerben altijd de ‘non-food’. Tandpasta, bleekmiddel, toiletpapier, en badschuim. Van die dingen. Als laatste legde Gerben dan altijd een pakje inlegkruisjes op de band. Waarom Gerben dat deed wist hij niet goed, maar ergens wilde hij aantonen dat hij een man van de wereld was. Oerbrood en inlegkruisjes. Wanneer Monique, want hij ging nooit naar een andere kassière, het pak inlegkruisjes ‘bliep’ liet zeggen keek Gerben haar altijd even strak aan. Nog zo iets wat Gerben niet goed begreep van zichzelf, maar ook niet kon laten.
Vrijdag was voor Gerben de ‘grote boodschappen dag’. Dan kocht hij alles wat hij verder nodig had. Overigens kocht Gerben nooit drank bij de Jumbo. Dat was de enige boodschap waarvoor hij naar de Aldi ging. Niet vanwege de prijs, niet vanwege de geboden merken, maar alleen omdat hij niet wilde dat Monique zou denken dat hij dronk. Wat hij overigens wel deed. Iedere dag, na tien uur ‘s avonds dronk Gerben tien halve liters bier. Na tien uur zou er toch geen bezoek meer komen. Niet dat er frequent bezoek kwam bij Gerben. Buiten de Jehova’s op zondagmorgen, de postbode en de plaatselijke inzamelaars werd er eigenlijk nooit aangebeld bij Gerben. Die wel een heel mooi klinkende deurbel had geïnstalleerd. De deurbel van Gerben kon je zelf programmeren namelijk. En Gerben had de eerste tonen van zijn favoriete liedje er zelf in getoetst. ‘Puntje der in, puntje der uit’, klonk het vrolijk wanneer je aanbelde bij Gerben.
Op zaterdag kocht Gerben nog wat zaakjes die hij eventueel vergeten was en een krant. De Leeuwarder Courant. Gerben las daarin altijd alle contactadvertenties. Hij leefde in de overtuiging dat er ooit een boodschap voor hem in zou staan. Zoiets als: ‘zag je in de Jumbo, ik hou ook van jou’. Wanneer Gerben ook die zaterdag dat bericht niet vond las hij uit stil protest de krant verder ook niet.
Ook op zondag liep Gerben altijd even naar de Jumbo. En iedere zondag was Gerben weer teleurgesteld wanneer bleek dat de Jumbo gesloten was. Nou, misschien moet ik het iets anders zeggen. Gerben vond de aanblik van de kale Jumbo, zonder vlaggen, de lege parkeerplaatsen en het ontbreken van de rijen boodschappenkarretjes een zeer droevige ervaring. Mistroostig wandelde hij dan weer naar huis. Een beetje mokkend zelfs.
Maandag 25 januari.
Zoals gewoonlijk liep Gerben om vijf uur richting de Jumbo. In een opperbest humeur. Maandag was immers zijn ‘dubbeldag’. En naar de Jumbo, en naar het trainen van het tweede dameselftal van Bolswardia. Met zijn diepvriesmaaltijd, vleeswaren en melk stond Gerben in de rij voor kassa drie. Er waren nog twee mensen te gaan, dus het zou niet lang meer duren. Hij zag dat Monique even opkeek naar hem terwijl zij een pak cornflakes geroutineerd langs de scanner haalde. Hij voelde een schok en kleurde een beetje in zijn nek. Dit had Monique nog niet eerder gedaan! Zijn boodschappen lagen inmiddels op de band en gleden in de richting van de prachtige handen van Monique. Monique pakte de diepvriesmaaltijd (aardappelpuree, sperziebonen en varkenslapje), het twee-literpak melk en het pakje cervelaatworst, haalde het langs de scanner en keek Gerben een ogenblik strak aan. Voor Gerben viel de wereld stil. Hij kleurde tot diep in zijn haarwortels, kreeg een droge mond en voelde hoe de gehele Jumbo klandizie iedere handeling stil had gelegd en met ingehouden adem toekeek. Zelfs de muziek viel weg in deze stilte. Geen kassa die nog geluid maakte, geen scanner die nog bliep zei, geen vak werd nog gevuld en geen tas ritselde nog tegen het staal van een winkelwagentje.
‘Mag ik u wat vragen?’, zei Monique. Haar stem klonk gespannen. ‘N-n-na-natuurlijk’, stotterde Gerben die vluchtig met zijn ogen van links naar rechts schoot. ‘Het is misschien een beetje rare vraag meneer, maar ik zou, ik zou graag willen dat ehh. dat..’ ‘Ja?’, bracht Gerben met moeite uit. Gedachten vlogen met de snelheid van het licht door het hoofd van Gerben. Uit eten? Wandelen? Iets drinken? WAT!!??
‘Wilt u misschien zo vriendelijk zijn om een volgende keer een andere kassa te gebruiken?’
Gerben zijn wereld stortte ineen. Zijn hoofd werd een groot leeg vat. Het duizelde hem. Het werd Gerben zwart voor de ogen en tegelijkertijd zag hij sterretjes.
‘Ja, dat is goed’, wist Gerben met moeite uit te brengen. Hij kwam er niet eens toe om de ‘waarom’vraag te stellen.
Met trillende handen rekende hij af en met onzekere pas liep hij naar de uitgang. Pas buiten liet Gerben zijn tranen de vrije loop.
Bolswarder Nieuwsblad woensdag 27 januari
Politiebericht – Aan de Snekerstraat te Bolsward is maandag een verwarde man aangehouden die met een diepvriesmaaltijd een ouder echtpaar heeft bedreigd. De man maakte obscene gebaren, sloeg dreigende taal uit en heeft de Microcar van het echtpaar dusdanig toegetakeld met de diepgevroren maaltijd dat deze waarschijnlijk total-loss moet worden verklaard. Een begrijpelijke verklaring voor zijn gedrag kon de man niet geven. Naast alle andere beschadigingen kraste de man met zijn zakmes ‘Vuile Jumbohoer’ in de lak van het rode autootje.

Femke en de 2e kamer; deel 1

Ik stond, met rugzak en broodje worst, te wachten op de trein naar Novosibirsk. U zult denken, wat moet je in Novosibirsk? Ik heb geen idee, maar ik doe het met enige regelmaat, de trein pakken naar Novosibirsk. Een lastige reis, aangezien ik in Moskou altijd te laat ben voor de aansluitende trein, en daardoor een heel eind moet lopen langs de rivier, en dan hopeloos de weg kwijtraak. Ik neem dus vaak de trein naar Novosibirsk, maar ben er slechts één keer ook daadwerkelijk aangekomen. Dat was in 2004 en ik reisde toen met het vliegtuig.
De trein kwam met veel kabaal het station in rijden. Het was een stoomtrein en de wagons waren van het type zoals je die in oude spionage films ziet. Een soort van blauwig groen, met een overhangend dakrandje, zoals de huifkar van Pipo de Clown.
Even was ik bang dat de trein gewoonweg door zou rijden, maar precies de laatste deur, van de achterste wagon kwam luid piepend en knarsend voor mijn neus tot stilstand. Ik stapte in, borg mijn rugzak op en zag dat ik zou moeten staan. De gehele wagon was gevuld met een bende liederlijk dronken Russische militairen en twee stewardessen van Tarom Air, een Roemeense vliegmaatschappij waarmee ik één keer, terwijl ik continue doodsangsten uitstond, van Boekarest naar Schiphol vloog. (Ik was zo bang dat ik na de vlucht, gewoon om te checken, met mijn voeten heel hard op de grond stampte.)
Goed, ik moest dus staan.
Ik zal u de verdere details van de rit tot Moskou besparen, alle conversaties waren in het Russisch, en mijn Russisch laat zich slecht vertalen. De Roemeense stewardessen, twee enorme horken (een ander woord kan ik er niet voor vinden) spraken helemaal niet. Zij keken mij alleen venijnig aan. De hele rit.
In Moskou aangekomen zag ik, uiteraard, de trein naar Novosibirsk wegrijden. Overigens, dwars door de trein waaruit ik gekomen was heen. Ik vond dat een vreemd gezicht. Twee treinen die haaks op elkaar kruisen en waarbij er blijkbaar genoeg ruimte tussen de wagons is om dit zonder schade plaats te laten vinden. Maar vreemd waren zij altijd, mijn reizen naar Novosibirsk.
Ik moest dus lopen. Langs de rivier, dat wil zeggen, parallel aan het water. Ik liep tussen de dijk en het water. Aan mijn rechterkant lagen schepen op hellingen die tegen de dijk waren aangebouwd. Ja, ik vind het ook niet handig, die schepen stonden dus vervaarlijk voor overgeheld. Eén van de schepen, een stalen zeiljacht met twee masten, kraakte en schoof een meter naar beneden. Ik gooide mijn gewicht er tegenaan en behoedde zo het schip voor een jammerlijke val van de dijk, waarna het ontegenzeggelijk zou zijn omgevallen.
‘Help!’, riep ik. Er kwamen twee mannen uit het niets tevoorschijn die mij met enige verbazing gadesloegen. ‘Help!’, riep ik weer. De mannen deden niets, zeiden niets maar klapten een visstoeltje uit, namen een pijp in de mond en keken nieuwsgierig naar wat zou gaan komen. ‘HELP nou toch!!’, schreeuwde ik nu.
Ineens was daar Femke. Femke had haar dikke krullende haar los en droeg een ‘tweede kamer blauw’ gekleurd jurkje. Met bloemen. Gele bloemen. De verschijning van Femke, in haar kleurige outfit was bijna omgeven met licht. Ik weet niet precies of dat komt door de grauwheid van de achterbuurten van Moskou, of door het gegeven dat ik Femke op dat moment als een reddende engel zag.
‘Nou’, sprak Femke, duidelijk articulerend zoals we dat gewend zijn van Femke. ‘Ga je nu eindelijk mee? Ik heb natuurlijk niet de gehele middag de tijd. Om drie uur wacht mij een gesprek met de MP, en ik heb beloofd vanavond de kinderen voor te lezen uit Pinkeltje. ‘Ja maar..’, stamelde ik. Zag Femke dan niet dat ik het schip niet zo maar kon loslaten? ‘Niets geen ge-maar!’, glimlachte Femke. ‘Kom, grote beer van me, kom. Op naar de 2e kamer.’
In de verte hoorde ik een boor jankend in metaal verdwijnen. En nog een keer, en nog een keer. Het kwam ook telkens dichterbij.
‘Je wekker gaat’, werd er naast mij geroepen. Ik hijgde ‘help’ en kwam met een ruk overeind. Ik voelde dat ik nat was van het zweet.
‘Gedroomd?’, vroeg mijn geliefde. Ik knikte. ‘Femke?’ Ik knikte nogmaals.
‘Maak je toch niet druk jongen, ze belt heus nog wel. Ze is gewoon erg druk, ik weet het zeker.’

De afwerkplek

Ik was best zenuwachtig. Ik was sowieso er niet erg gecharmeerd van om mijn geslacht te ontbloten in het aangezicht van vreemden, maar op deze plek. Brr..
De dame die mij naar het hokje bracht was overigens best aardig hoor. Jong, knap en aardig.
Zij wees mij hokje 10 toe. Vanachter de andere 9 gordijntjes (er waren inderdaad 10 hokjes) hoorde ik af en toe kreunen, grommen en soms een ‘au, verdomme!’. Of dit is mijn verbeelding geweest. Het ging nogal tekeer namelijk, mijn verbeelding. Doet het vaak. Tekeer gaan als ik stress heb.
Eenmaal achter het scharlaken gordijn wachtte ik af. Nee, niet rustig.
In een gestaag tempo hoorde ik het geroesemoes naderbij komen. Ik telde af. Nog 2 hokjes, nog 1 hokje.
Het gordijn werd geopend en een grote kerel, met brede handen en bedekt gezicht mompelde: ‘Goedemorgen, meneer Quest?’ Het flitste door mijn hoofd om hem te zieken met wedervragen. Of de vraag was of mijn morgen goed was, of dat de vraag was of mijn naam Quest is. Of dat hij wellicht wilde weten of ik wel meneer was. Zo’n klemtoon grapje. Ik deed het maar niet. Ik moest mijn friemel nog in zijn handen geven.
Mijn tot ondermaatse kabouter gedegradeerde vriend deed een poging geheel te verdwijnen, wat hem natuurlijk juist nu niet lukte. De grote beer, in wiens handen mijn kabouter helemaal niets meer voorstelde, pakte de arme frummel en legde hem niet opzij, maar liet de arme jongen mij recht in de ogen kijken.
‘Zo, eens even kijken. Meneer Quest, daar komt’ie hoor.’ ‘Auwwww, kreunde ik, meer uit voorzorg dan van de pijn.’ ‘Zo, dat was hem al weer. Nou, dat viel mee he?’ Het gordijn ging weer open, de man verdween en ik was alleen. Hij had mij vertelt dat ik even een paar minuten moest blijven liggen.
En dat ik een nieuwe afspraak moest maken.
Voor over een maand.
En, graag een potje sperma meenemen, meneer Quest.