Tag: RK

Engbek Benedict Groeschel zegt wel meer rare dingen

Nu we eindelijk weten dat je van een verkrachting niet zwanger raakt is volgens engbek Groeschel de tijd rijp voor meer onthullingen. Volgens Groeschel zijn de zo genaamde ‘slachtoffers’ van misbruik onder de vlag van de rooms katholieke kerk helemaal geen slachtoffer! Sterker, de arme, aan zenuwinzinking leidende priesters werden gewoon door die gasten verleid!
De kinderneukende priester als slachtoffer.
Je moet maar durven.

“De jongens zochten gewoon een vaderfiguur, om een leegte te vullen”, meent Groeschel.
Anale penetratie ter opvulling van geestelijke leegte en een gebrek aan een vaderfiguur?
Om de kerk nog minder in verlegenheid te brengen zegt deze Groeschel ook dat hij gelooft dat deze ‘relaties’ in de basis heteroseksueel waren.
En derhalve ook niet strafbaar.

Want homo’s, daar heeft Groeschel het niet zo op. Homo’s kun je gelukkig wel genezen zegt Groeschel.
En Groeschel kan het weten, naast monnik is hij namelijk ook psycholoog.
En dus was Groeschel zwaar beledigd toen de Amerikaanse associatie van psychologen (APA) het standpunt innam dat de ‘behandeling’ van homo’s door therapeuten ‘ongepast’ is.

Nee, homo’s moet je gewoon genezen en de monnik Groeschel weet in al zijn wijsheid niet alleen hoe je dat doet, maar ook hoe je een huwelijk tussen normale, gezonde mensen goed houdt.
En dat is best knap, voor een celibate monnik.

Groeschel is het levende bewijs dat god niet bestaat.
Als god bestond dan had hij Groeschel namelijk al in 2004 tot zich geroepen, en had Groeschel dat verkeersongeluk dus niet overleeft, of ons in 2009 van deze engbek verlost.

Martin

“Het was een ongelukje!” De broeder die zaalwacht had, broeder Ambrozius, keek Martin langdurig en met priemende ogen aan. “Shhht, stil zijn! Je hoeft de anderen niet wakker te maken.”
Martin stond met blote voeten en een natte broek op het koude steen. Hij rilde. Niet alleen van de kou, maar ook omdat hij bang was. Broeder Ambrozius verschoonde zuchtend het stalen bed. Toen het bed verschoond was en Martin onder de dekens wilde kruipen om zich weer enigszins te verwarmen siste broeder Ambrozius hem toe: “Niks daarvan! Je zult toch niet in je eigen viezigheid gaan liggen! Meekomen!” Broeder Ambrozius wees streng richting de deur van de slaapzaal.
Toen de deur van de slaapzaal achter hen dicht was en Martin rechtsaf in de richting van de doucheruimte wilde lopen pakte broeder Ambrozius zijn hand. “Hierheen”, fluisterde hij alleen en liep met Martin aan de hand in de richting van het kamertje van de broeder van dienst.

Eenmaal binnen draaide broeder Ambrozius de deur in het slot.
“We zullen jouw eens leren jezelf schoon te houden”, sprak de broeder streng. Martin moest zijn pyamajasje, zijn hemd, zijn natte broek en onderbroek uittrekken en zo stond Martin daar, met zijn handen voor het kruis te wachten op wat komen ging. De kamer was gelukkig goed verwarmd en Martin had het niet langer koud. Even bedacht Martin zich dat het toch niet eerlijk was, bij de jongens op de slaapzaal was het steenkoud, en op de kamer van de broeder was het juist heel erg warm.
Broeder Ambrozius had ondertussen een grote kom water gevuld. “Hier komen”, zei hij. Martin stapte naderbij. De broeder zeepte een washandje in, deed de washand om zijn hand en sprak op gebiedende toon: “Hier komen, zo kan ik er niet bij!” Voor Martin er erg in had was broeder Ambrozius al begonnen de buik van Martin in te zepen. “Vind je dit lekker?” Martin zweeg en werd steeds angstiger. Andere jongens hadden hem al gewaarschuwd voor broeder Ambrozius. Dat hij jongens uit bed haalde midden in de nacht. Dat hij hen dan sloeg. En erger.

Na de buik moest Martin zich omdraaien en was de onderrug aan de beurt. Toen zijn billen. De washand met zeep leek extra aandacht voor de bilnaad van Martin te hebben. “Bukken”, zei broeder Ambrozius, waarna het de washand nog steviger, nog gerichter en steeds langzamer door de bilnaad van Martin ging. “Dit vind je lekker hè, vieze jongen! Draai je om!” Martin huilde. “Ik zal het nooit meer doen broeder”, prevelde hij zacht.
Broeder Ambrozius had zich inmiddels op de piemel van Martin geworpen. Die stond recht overeind. Waarom, dat wist Martin niet. “Zie je wel vies ventje, dat je het lekker vind!” Broeder Ambrozius spoelde de washand af, ontdeed het lichaam van Martin van schuim en zeep en begon Martin’s jongenslichaam af te drogen.

Broeder Ambrozius die al die tijd op een stoel zat trok Martin dichter naar zich toe. “En dit, dit vind je natuurlijk ook lekker hè?” De broeder legde beide handen om de billen van Martin, trok de jongen naar zich toe en nam de stijve piemel in zijn mond. Martin probeerde zich terug te trekken, maar dat lukte niet. de broeder was veel te sterk. Martin begon te schreeuwen. “Niet doen, niet doen!!”, riep hij in paniek.
Broeder Ambrozius liet de piemel uit zijn mond glippen, stond op en gaf Martin een vuistslag op zijn slaap. “Houd je mond, duivelsjong!!”, siste hij. “En nu liggen jij!” Broeder Ambrozius smeet de door de klap half verdoofde Martin op zijn buik op het bed, ontdeed zich van zijn pij en ging bovenop hem liggen.

Eén hand lag voor zijn mond, zodat hij geen geluid maakte en een vinger van de andere hand van Broeder Ambrozius deed pogingen zijn anus te penetreren. Martin gilde, zonder geluid uit te kunnen brengen, van de angst en pijn.
Even later voelde Martin hoe broeder Ambrozius zijn stijve lid tegen zijn anus drukte en met kracht zich naar binnen drong.
De angst was ondragelijk, de pijn gekmakend. Martin was bang te sterven, hier op het bed, in de kamer van de dienstdoende nachtbroeder. Broeder Ambrozius zuchtte en steunde en voor hij klaarkwam trok hij zich uit Martin terug, stopte zijn bebloede en gezwollen lid in de jongen’s mond en kwam kreunend klaar. “Drink”, hijgde hij. “Drink het zaad van Jezus opdat het de duivel uit je drijft!”

Hierna mocht Martin zich aankleden. Maar voor hij naar de slaapzaal terug ging drukte broeder Ambrozius hem op het hart te zwijgen. Dat het de duivel was die deze verlangens in hem gebracht had. Dat het de roeping van broeder Ambrozius was om deze duivelse verlangens uit hem de krijgen. Dat bedplassen niets anders was dan onaneren. Dat er over praten kwaadspreken met de tong van de duivel was. Er over praten gelijk stond met verdoemd worden Dat hij dan zeker eeuwig zou branden in de hel.
Martin sliep die nacht niet.
Toen hij een jaar later zijn 12e verjaardag vierde plaste hij nog altijd met grote regelmaat in zijn bed.
En meestal was broeder Ambrozius de nachtbroeder die hem kwam verschonen.

Het vrolijke kind Martin werd een moeilijke puber. Agressief, gesloten, oninvoelbaar en niet in staat zich te binden.
Op zijn 17e kreeg Martin verkering. Toen na een avond stappen zijn vriendin seksuele avances maakte raakte Martin in paniek, smeet haar op bed, ontkleedde en verkrachtte haar. Zij deed geen aangifte, maar verbrak wel de relatie.
Op zijn 22e trouwde Martin. Zij was verliefd op hem, hij niet op haar. Na de geboorte van hun eerste kind, een dochter, kreeg Martin last van stemmen. Het waren stemmen uit de hel. De stemmen vertelden Martin dat hij vies was, waardeloos en inferieur. Dat hij dood moest. Om de stemmen te onderdrukken begon Martin te drinken.
Na 2 opnames in een psychiatrische instelling werd Martin depressief. Hij lag 3 maanden in bed, at en dronk nauwelijks en sprak niet meer.
Toen tijdens een nieuwe opname de medicatie begon aan te slaan en Martin weer wat actiever werd nam hij een bus naar de begraafplaats waar de inmiddels overleden broeder Ambrozius lag, bond een plastic zak over zijn hoofd en maakte een einde aan zijn leven.
Nooit heeft Martin met iemand ook maar één woord gesproken over broeder Ambrozius.

Naschrift:
Nee, dit verhaal is niet echt gebeurd.
Dat ik het wel geschreven heb heeft te maken met het gegeven dat heel veel slachtoffers van seksueel misbruik zoals dat heeft plaatsgevonden in de rk kerk niet of nauwelijks, en zeker niet expliciet, hun verhaal aan de wereld laten weten.
Zij schamen zich. Zij leven nog altijd onder de dreiging van hel en verdoemenis. Ze kunnen zich onmogelijk de gruwelijke details van de vernederingen, verkrachtingen en bedreigingen nog herinneren.
Zij zijn bang niet geloofd te worden.
En die angst is terecht. Dat leert de geschiedenis ons.

Wat mij opvalt aan de verhalen van slachtoffers die ik hier, hier, hier, hier en hier of hier gelezen heb is dat zij bijna nergens expliciet (kunnen) vertellen wat hen is aangedaan. Zij laten ons meer de gevolgen zien.
Dat seksueel misbruik van kinderen verminkend is. Dat het levens kapot maakt en de slachtoffers niet naar de hel gaan, maar in de hel leven. Dat er geen excuses zijn.
Dat een kerk onder wiens verantwoordelijkheid en gezag dit op zulke grote schaal heeft plaatsgevonden en wellicht nog altijd plaatsvindt, meer moet doen dan excuses aanbieden en zich schamen.

Het meest indringende van de presentatie van de commissie Deetman gisteren vond ik de bijna radeloze vraag van de voorzitter ‘wat er toch mis is met onze maatschappij’ en de constatering dat wij eigenlijk niet willen weten en willen zien wat er allemaal om ons heen gebeurd.

Met het verhaal ‘Martin’ heb ik geprobeerd iets van dat leed in beeld te brengen.

De zaken waren afgewerkt

”Ik heb het weggegooid. Het was voorbij, de zaken waren afgewerkt. Dat er nog een vraag over zou komen, daar heb ik toen niet bij stil gestaan. Maar er zat weinig interessants bij, daarom vond ik toen ook dat het wel weg kon.”

Dit zegt dus de nu 84-jarige Emeritus-bisschop Jan Bluyssen in NRC.
Dat u het dus even weet.
‘De zaken waren afgewerkt’.
U en ik weten uiteraard wat met ‘de zaken’ wordt bedoeld.