Dexbob zuchtte. Hij was zo moe, zo moe. Niet van de inspanningen, niet lichamelijk. Nee, niet eens geestelijk. Dexbob was moe van het alleen zijn. De oude clown pakte een grote rode zakdoek met boerenmotief uit de borstzak van zijn veel te grote gebloemde tuinbroek.
‘Assjemenou, de zakdoek is rood, en helemaal niet blauw.’ ‘Dat was een grapje, fluisterde Dexbob.’ Hij depte voorzichtig, om zijn schmink niet te beschadigen, een traan van zijn wang.
‘Verdomme’, zuchtte hij terwijl hij moeizaam opstond van zijn keukenstoel om zijn kreupele, oude hondje naar buiten te laten. Hij was te laat. De helft van de witte rijst met melk en suiker lag al over de verschoten, houten keukenvloer.
‘Nah, geeft niks hoor vriend’, sprak Dexbob teder. ‘Kom maar jongen, ga maar even mee naar de tuin.’
Het was stil buiten. Er was geen wind, en alle geluid dat mogelijk de kleine achtertuin in Jezus-Eik zou kunnen bereiken liep vast in de dikke dwarrelende sneeuwvlokken.

Dexbob keek naar de enorme voetstappen van hem, en de minuscule, onzekere pootafdrukjes van zijn oude makker.
‘Ja, hallo!’, klonk een hoog stemmetje. Dexbob keek eens rond, maar zag niets. ‘Ja, hallo jij daar!!’, klonk het dwingend.
Dexbob keek verbaasd naar een heel klein ventje met een puntmuts dat met een heel klein bijltje en een minikerstboompje (eigenlijk was het boompje het topje van zijn eigen conifeer, maar dat vertelde gelukkig niemand aan Dexbob) brutaal naar hem opkeek.
‘Wat sta je daar nou te zemelen??’, vroeg het ventje die ‘VonTips‘ bleek te heten. ‘Hojo! Het leven is mooi! Wat is er te treuren!?’ ‘Ach’, zei Dexbob, ‘ik ben zo alleen. Ik heb wel een vriendje – hij wees naar het oude hondje dat een grote bruine kotsvlek produceerde in de verse sneeuw – maar, ik zou graag een vriendinnetje hebben. Om, nou ja. Om te neuken zogezegd.’
‘Ahhh… wel, beste Dexbob, ik ben in een goede bui vrind. Wat dacht je hier van?’ Een luide ‘PFOEFFF’ in exploderend wit licht met fonkelende rode sterretjes deed Dexbob hevig schrikken. Hij sloeg de handen voor zijn ogen. Toen haalde hij voorzichtig, als een mossel die zich opende in kokend water, zijn armen voor zijn ogen weg en keek naar de plek waar de PFOEF had geklonken.
Een prachtig lief vrouwenschepsel keek hem lachend aan. ‘Hoi’, zei het vrouwelijke schepsel, ‘ik ben Piquant en ik wil graag met je neuken.’
Zo gezegd, zo gedaan.
Dexbob spoedde zich zo snel als zijn oude schoenen hem dragen konden naar richting de achterdeur, het vrouwelijke wezen achter zich aan slepend.
‘Whoehahahahaha!!!! ‘, klonk het ineens dreigend. Een groen slijmmonster versperde de weg naar de deur. ‘Whoehahahahah!! Ik. Haat. Kerst!!!! Whoehahahahahahaaaaa…!’ Dexbob sprong voor Piquant op de bres (Dexbob was zwaar bezorgd, niet vanwege het groene monster, maar wel vanwege de seks die hem ontnomen leek te gaan worden) ‘Rot op!’, brulde hij. KWNRD – zo heette het monster – lachte vals. ‘Hihihi, niks meer aan het handje, dag lieve piquantje..’, jengelde hij treiterig.
Plotseling kwam Margreetledelay uit het luchtruim vallen. De sneeuw week opzij, bleef zelfs boven Margreetledelay hangen. Iedereen en alles was wit, behalve Margreetledelay. Met 1 oog, en verder alleen maar kleuren en schaduwen sprak zij de verzameling ellendelingen toe: ‘Gij, KNWRD, gaat de hond uitlaten!! Gij, Dexbob en Piquant, gij zult delen de sponde, laat ze kraken!! En gij, VonTips, Gij zult mij een espresso maken!’
Daar was iedereen het gelukkig mee eens.

In Jezus-Eik werd die nacht geen kindje geboren, maar er werd wel hard aan de verwekking ervan gewerkt.